tevredenheid, mag men zeggen, van de meeste betrokkenen. De lonen waren niet onredelijk, de personeelsvereniging bracht de nodige gezelligheid en op de werk vloer was de onderlinge afstand klein, want zowel in de winkels als in de fabrieken werkten de chefs gewoon mee. En voor het geval er zich strubbelingen voordeden, was er nog altijd de figuur van Albert senior, die als stichter een zekere heiliging had ondergaan en de rol van vriendelijke verzoener tot op hoge leeftijd vervulde. Maar er deden zich géén strubbelingen voor, zeker niet tijdens de bezettingsjaren, want het bedrijf bood juist toen veel bescherming: niet een personeelslid was als gevolg van oorlogshandelingen om het leven gekomen. Kort na de bevrijding, op 13 november 1945, stierf Albert senior op tachtigjarige leeftijd. Zijn vrouw Neeltje ging hem na op 5 september van het jaar daarop. In dezelfde periode trad zwager Hille om gezondheidsredenen af als commissaris, waarbij hij zijn oprichtersbewijzen uit 1928 inleverde. Gerrit en Jan wilden een nieuwe commissaris buiten de familiekring zoeken en kwamen terecht bij prof. dr. Gerard Verrijn Stuart, die ooit op verzoek van de Raad voor het Grootwinkel bedrijf een verdedigingsrede voor het grootwinkelbedrijf had geschreven en op dat moment directeur van de Amsterdamsche Bank was. Verrijn Stuart, later eveneens voorzitter van de Sociaal Economische Raad, werd op 22 november 1946 commis saris van de vennootschap. Overigens was een maand voor het overlijden van Albert senior Jaap de Vries tot adjunct-directeur van Albert Heijn benoemd, waardoor er nu al twee buitenstaanders in de top van het bedrijf zaten.26 Het verlies van Albert senior was desondanks een grote slag. Gerrit en Jan konden zijn bindende rol niet overnemen, hoewel daar juist zo’n behoefte aan was. Direct na de bevrijding kwam er onder de bedienden in de filialen een 'zucht tot veranderen’; zij namen bij tientallen ontslag. Omdat men elders door eenzelfde zucht werd gedreven, was het aanvankelijk niet moeilijk de ontstane vacatures te vullen, maar na 1946 werd dit anders. Terwijl in de jaren dertig een enkele perso neelsadvertentie honderden sollicitaties opleverde, leverden de talrijke adverten ties die nu werden geplaatst soms geen enkele sollicitatie op. Vandaar dat men stucadoors, timmerlieden en politieagenten als personeel moest gaan aannemen, die niets van het vak afwisten en er ook geen speciale affiniteit mee hadden.27 Intussen was het al zo dat veel winkels met een bediende minder moesten vol staan, waar vooral de bezorging onder leed. In Amsterdam had men het daarom in 1948 nodig geoordeeld voor een vijftal filialen een uitbrengcentrale - toegerust met motorbakfietsen - te openen, wat echter niet lukte. In het produktiebedrijf lagen de zaken nog ingewikkelder. Weliswaar was de belangstelling om er te werken groot genoeg, maar het kader klaagde voortdu- 100

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 105