zuidelijke filialen als grossier aangesteld, waardoor zij goederen uit de regeringsde- pots goedkoper konden bemachtigen, maar de voorziening van artikelen die buiten de distributie vielen, kwam niet op gang. Gerrit Heijn had indertijd Gerrit de Gruyter gevraagd hem daarbij te helpen; blijkbaar tevergeefs. Daarom waren die filialen aangewezen op lokale grossiers, maar dat verliep allesbehalve makkelijk, want vroeger had Albert Heijn de grossiers niet nodig gehad en nu die grossiers Albert Heijn niet.19 Dit waren subtiliteiten in vergelijking met wat er in het Westen gebeurde. Kort na Dolle Dinsdag, die flits van hoop dat het hele land zou zijn verlost van de Duitsers, kwam een Ober-Leutnant het kantoor van Gerrit Heijn binnen met de mededeling dat alle voorraden van het bedrijf in beslag waren genomen. Wachtposten werden uitgezet, en de volgende dag zou de Ober-Leutnant met Gerrit Heijn door de maga zijnen lopen. De avond ervoor begon een grote verduisteringsoperatie. Er werd geknoeid met stuks en gewichten; piksel van bonen werd vóór geschoonde partijen gezet, en men zou een partij kaas die buiten het kaaspakhuis stond helemaal over slaan. Niettemin werden uiteindelijk grote hoeveelheden bloem, kinderbiscuit, kaas en bonen (inclusief piksel) weggehaald. Maar op de vraag van de Ober- Leutnant: ‘Nichts mehr?’ werd in het Nederlands geantwoord: ‘Dat is alles.’20 Als vanzelf kwam het bedrijf op deze manier in de sluikhandel terecht. De Duitsers deden ook elders invallen, en daaraan voorafgaand ontstond steeds een druk verkeer in voorraden die direct moesten worden geloosd. Albert Heijn liet zo veel mogelijk naar zich toekomen. Vanaf augustus 1944 namelijk was het bedrijf zelf gort, havermout en roggevlokken voor de medewerkers gaan koken, omdat de kwali teit van de centrale keuken te slecht werd. Bovendien werden in toenemende mate levensmiddelenpakketten aan onderduikers verstrekt, want via de medewerkers Cees Kraaij, leider voor Noord-Holland van de Landelijke Organisatie voor Onderduikers, en Dirk Vethaak, ondercommandant van de Binnenlandse Strijdkrachten in de Zaanstreek, kreeg men een steeds intensiever contact met de illegaliteit.21 Daar was ook alle aanleiding toe. De spoorwegstaking die in september 1944 in opdracht van de Nederlandse regering in Londen begon en het embargo dat de Duitsers vervolgens zes weken lang instelden op alle voedseltransporten naar het Westen, veroorzaakten grote nood. De gemiddelde rantsoenen bedroegen in de cember 1944 700 calorieën; in februari 1945 500 caloriën. Hier kwam een zeer stren ge winter bij, waartegen men zich nauwelijks kon wapenen, omdat de aanvoer van Limburgse kolen was gestopt. Zelfs stroom en gas werden in diverse plaatsen uitge schakeld, zodat er niet meer gekookt kon worden. Enige verlichting boden de cen trale keukens, die in 1940 waren begonnen als voorziening voor behoeftigen en in AFBRAAK EN WEDEROPBOUW 97

Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen | 1996 | | pagina 102