77
maken, zodat niemand geloofde dat we neutrale voorlichting
gaven. We kwamen te praten over een naam voor het blad. Vrij snel
vlogen melige dingen als Boterbloem en Lieveheersbeestje over tafel,
variaties op de damesbladen Margriet en Libelle, die ons in de
berichtgeving over eten en koken tot voorbeeld strekten. “Laten we
het eigen vak als inspiratiebron kiezen,” zeiden we. Van Hulzen
kwam met Lange Vingers, maar Aronson zei: “Nee, een ander koek
je - of allerhande koekjes,” wat je toen nog in de winkels kon
kopen. Het werd AllerHande, mede omdat we daarin onze initialen
kwijt konden.
Ik weet nog goed, het eerste nummer kwam uit in januari 1955,
in een oplage van twee miljoen exemplaren en was door zijn fris
heid direct een sensatie. Ageeth Scherphuis schreef erin en als
‘agony-aunt’ hadden we een zekere Ciska Verheul. We maakten veel
gebruik van getuigenissen van jeugdige sterren; ik heb eigenlijk het
vage idee dat wij aan de wieg hebben gestaan van het fenomeen
Bekende Nederlander. Belangrijker was dat we in het blad konden
vertellen waarmee we bezig waren, zonder in reclame te vervallen.
We moesten daarvoor elke keer een gevecht leveren, want reclame
mensen snappen weinig van p r Voor hen mag p r nooit meer zijn
dan slappe praatjes. Ik ben daarentegen van mening dat reclame en
pr niet eens in eikaars verlengde mogen liggen. Wat dat betreft
krijg ik weleens het gevoel ouderwets te zijn, want je ziet tegen
woordig bij Ahold en andere bedrijven een versmelting tussen die
twee. Zo heb ik het altijd jammer gevonden dat AllerHande later
een zuiver eetblad is geworden. Het is nog steeds objectief, en dat is
prijzenswaardig, maar het pr-aspect is verloren gegaan. Er wordt
zelfs nauwelijks meer over Albert Heijn gesproken, terwijl er
genoeg aanleiding (de automatisering, Greenfield-vlees) is om dat
wel te doen.
Met ons blad hadden we het contact met de klanten hersteld.
J. W. de Vries bedacht vervolgens een middel om de klanten echt te
binden. Het middel dankte zijn ontstaan aan onze voortdurende
strijd met De Gruyter. De Bosschenaren voelden zich heer en
meester onder de levensmiddelenketens. Ze hadden een fraai
hoofdkantoor en inmiddels zeer chique ogende winkels, waar wij