Ook de reclame moest beter. We werkten een tijdje met Bureau Sanders, dat sfeeradvertenties rond koffie en thee ontwierp, waar bij de nadruk op smaak werd gelegd en niet op prijs, zoals we van oudsher deden. Dat was al beter, maar onze beste zet was om met Maurits Aronson van Prad in zee te gaan. Aronson was een iel mannetje dat niet eens kon autorijden: hij werd altijd gebracht door een chauffeur in een Renault 4-tje. Op het eerste gezicht leek hij wereldvreemd, een soort Louis Davids zonder humor, maar als vakman kende hij in Nederland zijns gelijke niet. Hij is degene geweest die heeft ontdekt dat je voordelige dingen nooit als min derwaardig moet verkopen. Een pakje Caballero met twintig siga retten voor tachtig cent wérkt niet als bekende merken voor het zelfde aantal een gulden vragen; je moet dan juist vijfentwintig sigaretten voor een gulden aanbieden. Aronson wist met andere woorden hoe je artikelen op de markt moest brengen. In Amerika was hiervoor de term ‘marketing’ bedacht, en hoewel daarmee vooral fabrikanten werden aangesproken - een winkelier doet immers niks anders dan ‘marketing’ - had die term ook voor ons een attenderende waarde. We moesten als het ware onze verkoop gaan verkopen. Daarom tooide ik me met de titel onderdirecteur Marketing, en ik prees me gelukkig dat Van Hulzen en Aronson daarbij hulp konden bieden. Er was nog een andere reden om met marketing te starten. In de zelfbediening hadden we niet langer rechtstreeks contact met de klanten. We konden hen via reclame kennis laten maken met nieu we artikelen, maar we misten het afrondende verkoopgesprek, waarin eventuele vragen konden worden beantwoord. Nu had oom Gerrit, die als verkoopman oog voor dit soort kwesties had, in Amerika gezien dat de meeste supermarkten een klantenmagazine uitgaven. Iets dergelijks hadden wij voor de oorlog ook gehad, maar dat was nooit meer dan een aangeklede prijslijst geworden. Als we nu iets in die richting wilden doen dan moesten we voor een p r -instrument kiezen, niet voor een reclame-instrument. Ik sprak hierover met Van Hulzen en Aronson en we werden het erover eens dat voor een p r -instrument het model van een krant het beste was. Met een magazine zouden we alleen maar een dure indruk 76 -

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 78