Vanwege het vele werk aan de voorbereiding hadden Legerstee en ik op kantoor geen gebruik gemaakt van de typekamer, zoals ieder een deed, maar een eigen secretaresse genomen. Dit was ons komen te staan op een lange spottende blik van oom Gerrit, die mijn secretaresses ook nooit echt aanvaardde (als hij belde, ging het van: “Geef mijn neef even”). Maar toen oom Gerrit op i maart 1951, de dag dat Schiedam opende, zag wat wij hadden bewerkstel ligd, kreeg hij een stralende uitdrukking op zijn gezicht. Het was ook geweldig. Ondanks onze onbekendheid in Schiedam, stonden er ’s och tends vroeg al rijen wachtenden voor de deur. De mensen vonden het fantastisch dat zo iets gewoons als boodschappen doen een gebeurtenis werd. Velen hadden zelfs hun goeie goed aangetrok ken. Wij hadden van tevoren de angst gehad dat een groot deel van de klanten niet bereid was om met een mandje door de winkel te lopen, waarmee het hele systeem in elkaar zou donderen. Veilig heidshalve hadden we ons daarom voor de tourniquets opgesteld om iedereen een mandje in de handen te drukken. Van weerstand bleek geen sprake. Wij fungeerden als een soort ontvangstcomité, wat de stemming direct verhoogde, en de mensen ervoeren het juist als attent dat wij voor hen speciale mandjes hadden laten maken. Slechts een handjevol weigerde een mandje te accepteren, onder het mom van: “We hebben niet veel nodig.” We kwamen er snel achter hoe je dat als kruidenier moest pareren. Je zegt gewoon: “Maar mevrouw, dat kan er ook in”. De enkeling die koppig bleef, had trouwens een paar stellingen verderop haar armen al zo vol dat je kon aanbieden: “Mevrouw, toch maar een mandje?” Met een mandje aan de arm kon je ook beter genieten van de nieuwigheden die de winkel te bieden had, zoals een elektrische koffiemolen die de klanten zelf mochten bedienen, en natuurlijk de koelvitrine. Bijna alle bezoekers staken hun hand erin om te controleren of de lucht onderin werkelijk koud was. En wij maar uitleggen: “Ja mevrouw, je hebt koude lucht en warme lucht. Koude lucht...” etc. Heel gezellig. Alleen bij de uitgang kreeg je soms aanmerkingen. Er waren vrouwen die wat al te enthousiast boodschappen hadden gedaan en zeiden: “Meneer, je koopt zoveel 67

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 69