“Neuh.” Je kunt je bijna niet voorstellen dat fabrikanten een der
gelijke achteloze houding tegenover een afnemer en hun eigen
product innamen, maar zo ging dat in die dagen. Zelfs papier- en
verpakkingsfabrikanten hadden nauwelijks belangstelling voor
waarmee wij bezig waren. Elk verzoek dat je hun deed, stuitte op:
“Neuh.”
Dus moesten wij zelf gaan verpakken. Zoek maar eens materiaal
om capucijners en bruine bonen in te stoppen! Als het te goed iso
leert dan ontstaat schimmel en als het te slecht isoleert dan droogt
alles uit, zodat de Keuringsdienst van Waren op je nek springt
omdat je je niet aan het opgegeven gewicht hebt gehouden. Cello
faan bleek voor veel artikelen de beste oplossing te zijn, maar dat
was nog nauwelijks beschikbaar. En dan had je de vraag in welke
vorm je het ging verpakken. In een doosje, een zakje, een staafje of
gesorteerd op een tableautje? Gelukkig konden we hierbij de hulp
inroepen van onze eigen fabrieken, die wel bereid waren met ons
mee te denken. Zij zouden later, toen kleinverpakking eindelijk in
de mode kwam, zelfs ettelijke Gouden Noten voor hun ontwerpen
in de wacht slepen.
Zo zoetjes aan waren Legerstee en ik aan het eind van ons Latijn.
We zaten op een gegeven moment in een restaurant in Düsseldorf,
ik weet echt niet meer hoe we daar kwamen, en ik zei tegen hem:
“Wat zie jij er beroerd uit.” Hij antwoordde: “Jij anders ook.” (Het
bleek vanwege de groene muurtegels te zijn.) We moesten nog een
tourniquet voor bij de ingang zien te vinden en een check-out voor
bij de uitgang, n c r bleek ons daarbij te kunnen helpen. En verder
moesten we caissières opleiden - chef Pasman kon bij Migros
terecht om ervaring op te doen. Een van de laatste dingen die we
regelden waren winkelmandjes. Dat was leuk. We gingen daarvoor
naar Tornado. Ik zie nog mr. Jan de Soet, later president-directeur
van de k l m en commissaris van Ahold, met een mandje onder zijn
arm door zijn kantoor slenteren om aan te tonen dat je er heel goed
boodschappen mee kon doen.
66