dank is dat bij Albert Heijn en Ahold op die ene uitzondering na
altijd het geval geweest.
Hoe stond het bij mijn entree met de winkels? Vergeleken met
de fabrieken waren zij nog steeds een toonbeeld van rust. Het eni
ge wat speelde was dat dienstverlening na de oorlog door jongeren
minder aantrekkelijk werd gevonden, zodat we met een per
soneelstekort kampten. Voor de rest vormden de chefs en hun
bedienden als vanouds een hecht werkverband. Je kunt zelfs stellen
dat de toonbankzaak van toen haar hoogtepunt beleefde. Inkoper
Ligtenstein had in de jaren dertig het assortiment opgetuigd met
exclusieve artikelen als ananas in blik, cashewnoten, crackers en
sandwichspread en die waren inmiddels weer terug. Ook het ex- en
interieur van de winkels zag er goed uit. De firmanaam prijkte in
gouden letters op de pui, samen met het wapenbord ‘Hofleveran
cier’, dat we sinds het veertigjarig jubileum mochten voeren. En
binnen was veel marmer gebruikt, in witte en grijze tinten. De
klant werd daar opgewacht door vriendelijk en bedreven perso
neel, van wie de meisjes een witte jasschort droegen en de jongens
een kort wit jasje (de winkelchef had ter onderscheiding een beige
jas aan, wat toen nog niet voor een stofjas werd versleten). Alles bij
elkaar straalden de winkels iets uit van een delicatessenzaak,
althans de minder stijve variant daarvan, en zij konden zich eigen
lijk alleen in die richting verder ontwikkelen.
De vraag was: moesten we naast zulke mooie winkels ook met
zelfbediening beginnen? Voor mij was dit geen punt. Ik vond dat
onze bedieningszaken de vergelijking aankonden met wat ik in
Engeland en Zwitserland had gezien, maar bij ons ontbrak de
maatschappelijke bezieling die Duttweiler had. De oudere genera
tie was voornamelijk met de artikelen zelf bezig en niet met hoe je
die moest verkopen. Maar zoals gezegd, mijn mening deed er niet
toe; ik geloof niet eens dat mijn vader en oom wisten hoe ik erover
dacht. Tot mijn grote plezier kwam het toch tot een discussie over
62
ft