49
levensmiddelen verkocht. Veel meer dan een kenner en keurder
van etenswaren was hij een organisator en administrateur van een
winkel. En winkels had je in soorten en maten: van het professio
nele ketenbedrijf tot het benauwde buurtzaakje. De laatste was ver
uit in de meerderheid en bepaalde daarom het beeld. Er werd niet
meer in gedaan dan artikelen van grote zakken in kleine zakken
scheppen, waarbij alles te koop was voor centen. Werklozen en
weduwen dreven dikwijls dit soort zaakjes, al was het maar om
goedkoop uit eigen voorraad te kunnen eten. Door hen moet het
begrip ‘kruideniersmentaliteit’ in de wereld zijn gekomen, bij het
afwegen als het ware. Buitenstaanders hebben echter nooit begre
pen waar het serieuze kruideniers om te doen is geweest. Of dach
ten ze werkelijk dat wij met plezier de vraag stellen: “Mag het iets
je meer zijn?” Het was ons liever als wij konden zeggen: “Zal ik u
wat extra’s geven?” Maar wij zouden ons dan onmiddellijk uit de
markt prijzen.
Ik heb me altijd verzet tegen het begrip kruideniersmentaliteit,
hoe verklaarbaar het ook is. Wat is er mis met iemand die een gede
gen stuk werk levert en daardoor zorgt dat mensen een steeds lager
percentage van hun inkomen aan levensmiddelen hoeven te beste
den? Daar komt bij dat ik thuis nooit iets van benepenheid heb
gemerkt; integendeel. Ik heb mezelf daarom altijd bewust kruide
nier genoemd, al spreek ik het op z’n Leids uit als ‘kruijenier’ om
mijn vakgenoten te stangen. Ik heb me kwetsbaar genoeg gemaakt
met mijn titel. Eens heb ik zelfs de plechtigheid aan een trouwerij
ermee ontnomen. Dat was toen mijn vriend Wimab Eggers in het
huwelijk trad met Anneke Schoonebeek. Ik was getuige en zoals te
doen gebruikelijk las de ambtenaar van de burgerlijke stand de
namen plus het beroep van de meest-betrokkenen voor. Eerst
kwam meneer A, beroep: werktuigbouwkundig ingenieur. Toen
meneer B, beroep: industrieel. En van mij werd gezegd: “Albert
Heijn, kruidenier.” Iedereen moest lachen.