48
niers een sterke sociale inslag hebben, hoe individualistisch ze ook
zijn ingesteld. Het zijn, zoals de Fransen zeggen, socialistes de pêche,
vissers-socialisten: het soort mensen dat met een hengel aan het
water zit en intussen oplossingen voor mondiale vraagstukken
bedenkt. Regelmatig komt het trouwens voor dat een kruidenier
zijn hengel neerlegt en op een spreekgestoelte gaat staan. U moet
daar maar eens op letten; dat gebeurt in geen enkele andere bran
che. Je hebt onder kruideniers heel bezielde figuren, die er geld en
moeite voor over hebben om het algemeen belang aan te prijzen. Ik
denk aan Lipton, Delhaize, Leclerc, mijn grootvader en vele, vele
anderen. Ik wil niet beweren dat kruideniers hierin onbaatzuchtig
zijn. Het systeem zit juist zo mooi in elkaar dat idealisme voor
kruideniers handel oplevert. Door bij leveranciers te strijden voor
lagere prijzen en betere voorwaarden en door voortdurend de
vraag te stellen wat het publiek wil, dient een kruidenier zichzelf en
zijn klanten.
Toen ik mijn eerste schreden zette op het kruidenistelijk pad - deze
woordspeling van ik-weet-niet-wie kan ik me nu wel veroorloven
- stond het beroep nog in zeer laag aanzien. De mening was dat als
je nergens voor deugde, je altijd nog kruidenier kon worden. Ik
herinner me dat ik meereed met enkele oud-Nijenrodianen naar
de receptie ter gelegenheid van het afscheid van Habbema (dat wij
hadden bewerkstelligd). Ze keken me een beetje meewarig aan
toen ik ze vertelde over mijn werk bij Albert Heijn en zeiden: “Je
koopt spullen bij de een en je verkoopt ze aan de ander. Wat is daar
in vredesnaam aan?”
Nu begrijp ik wel hoe ze daarbij kwamen. Heel vroeger, in de
zeventiende eeuw, was een kruidenier een groothandelaar in kolo
niale waren, die een beetje aan detailverkoop deed maar verder een
behoorlijke status genoot, omdat hij specialistische kennis had.
Vanaf het eind van de negentiende eeuw, tegelijk met de opkomst
van merkartikelen, kreeg je de kruidenier die een breed pakket