Volgens de Duitse socioloog Helmut Schelsky behoor ik tot die skeptische Generation. Dat zijn mensen die na de oorlog, toen de wereld in puin lag, met hun maatschappelijke carrière begonnen en zo snel mogelijk, aldus Schelsky, een beschutte cel voor zichzelf wilden neerzetten om zich in te kunnen terugtrekken. Ik weet niet of deze omschrijving klopt, maar wel is het zo dat ik me eigenlijk vrij weinig herinner van de ellende tijdens de oorlogsjaren, terwijl de periode daarna me scherp voor de geest staat. Typerend genoeg zie ik daarbij vooral de grauwheid en vaalheid van het leven in Nederland, de afwezigheid van elke luxe. In de winkels van Albert Heijn waren veel nepverpakkingen uitgestald: het was goedkoper om een stuk hout af te zagen en in een suikerzak te stoppen dan gewone suiker. Ook hadden warenhuizen en kledingzaken objec ten in hun etalages staan met daarbij de tekst: “Decoratie.” Het is geen wonder dat mijn generatiegenoten veel opwinding vertoon den als er weer eens nieuwe spullen uit Amerika aankwamen, zoals de eerste Chevrolets, met hun ronde, naar binnen lopende lijnen, als om de pas verworven welvaart snel te bewaren. Er lagen blijk baar enorme ontwikkelingen in het verschiet. Ik begon in september 1945 aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam met de studie economie. Bij het studentencorps werd ik gevraagd door Simon de Wit voor zijn dispuut Vivat, waar in voornamelijk boerenzonen zaten, maar dat sinds mijn komst prompt het kruideniersdispuut heette. Dat de tien jaar oudere Simon de Wit, die als roeier nog aan de Olympische Spelen van 1936 had meegedaan, mij hiervoor vroeg was een illustratie van de geest van doorbraak die na de oorlog heerste. De heren De Wit en de heren Heijn vóór ons hadden altijd een gespannen verhouding gehad. Ze keken eikaars reclames af en als ze elkaar op straat tegen kwamen dan stak degene die de ander het eerst zag gauw de weg over om niet te hoeven groeten. Oom Gerrit kon het zelfs niet ver dragen als een van zijn medewerkers met een De Wit sprak: “Wat deed jij daar met De Wit?” Helaas beviel mij het studentenleven matig. Af en toe at ik met een groep studenten in Formosa, waarbij ik de rekening op mijn vaders naam kon zetten; dat was leuk. Maar als ze daarna gingen 42

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 44