37 we een inwonend Duits dienstmeisje hadden, kookte ze het liefst zelf en poetste ze graag mee. Ook voelde ze zich niet te beroerd om met iedereen die aan huis kwam een ‘bakkie te doen’ (een kop kof fie te drinken). Ze was wel grillig, op een hartverwarmende manier. Op een keer had ze een schilderij van Hari gekocht met daarop een zeventiende-eeuws volksfeest a la Jan Steen. Na verloop van tijd kreeg ze genoeg van de dronkemannen met hun gehavende gebit ten die erop stonden en ze liet Jaap van ’t Kaar, het timmerknecht - je van de fabriek, het schilderij verzagen totdat er een klein, lieflijk tafereel overbleef. Dat hing ze aan de muur. Mijn vader kwam bin nen, keek ernaar en wilde opspelen, maar ineens trok er een milde trek over zijn gezicht en hij glimlachte. Mijn vader en mijn moeder gingen heel vertrouwelijk met ons om; wij hoefden geen ‘u’ tegen ze te zeggen, wat zelfs in de weinig vormelijke Zaanstreek uitzonderlijk was. Ze waren vrijzinnig en schiepen veel ruimte om zich heen. Mijn moeder was de strengste van de twee, en kon behoorlijk giftig worden, al mag als veront schuldiging gelden dat zij moest opboksen tegen drie mannen mijn vader, mijn broer en ik - die naar verluidt precies dezelfde lach en spraak hadden en dus voor haar een onlosmakelijk ver bond vormden. Tegelijk was het mijn moeder die ons het meest in de watten legde. Oom Gerrit oefende daar soms kritiek op uit. Hij kreeg zelf heel laat zonen en meende zich daarom vrijelijk te kun nen bemoeien met degenen die hem als eersten zouden opvolgen. Hij vond dat wij verwend werden en hij liet dat herhaaldelijk weten. Maar mijn moeder antwoordde steeds: “Als goed zorgen vóór verwennen is, ja, dan verwen ik ze.” Mijn broer en ik vonden het alleen vervelend dat we er van haar heel netjes en ‘apart’ moes ten uitzien, waardoor we opvielen bij de kinderen op straat. Op straat! Ik heb een vriend uit mijn ouderlijk huis overgehou den, Wimab Eggers, met wie ik nog samen in de box heb gezeten. Maar voor de rest vond ik mijn kameraadjes op de Westzijde, waar wij woonden. Net meldde ik dat in Zaandam arm en rijk met elkaar speelden en ik heb daardoor een reuze spannende jeugd gehad. Als het even kon trokken mijn broer en ik naar het plein voor de Bullekerk, op honderd meter van ons huis. Mijn broer

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 39