Het was jammer genoeg de laatste keer dat ik mijn grootvader zo zag. Ik kende hem als iemand die je met een peilloze vriendelijk heid kon aankijken en een afkeer had van grote gebaren en woor den. Ik heb hem één keer boos gezien. Dat was toen ik onder zijn vergadertafel op kantoor met een proppenschieter aan het donder jagen was. Hij zat me tevergeefs achterna en riep: “Ik krijg jou nog wel, jongen.” Haatdragend was hij echter niet, want voor het daar op volgende Sinterklaasfeest nam hij me mee naar een fotowinkel in Zaandam en vroeg: “Wat zou je willen hebben?” Ik wees een pro jector aan en zei dat ik daarvoor aan het sparen was. Mijn grootva der betaalde direct, en buiten stond ik al op mijn autoped om thuis mijn spaarpot te gaan openbreken. Maar mijn grootvader zwaaide met zijn wandelstok. “Hoeft niet, jongen.” Voor het overige leidde mijn grootvader een leuk leventje. Hij was al in 1923 uit Zaandam vertrokken, waar hij naar verluidt als selfmade man altijd een buitenstaander was gebleven. Een tijdlang liet hij zich meeslepen door die vergeten folklore onder bemiddel de mensen om te verhuizen zodra ergens gemeentelijke belastin gen dreigden, ook al ging het daarbij om luttele guldens. Hele villa dorpen danken hieraan hun opkomst. Mijn grootvader belandde achtereenvolgens in Bussum, Heemstede en Aerdenhout, in heer lijke huizen, en hield daarnaast een pied a terre in Amsterdam aan voor de wintermaanden. Ook maakte hij af en toe reizen; er bestaat nog een foto van hem voor het Capitool in Washington. Voor ons kinderen was hij vooral interessant vanwege zijn auto. Hij liet zich rondrijden in een fantastische Buick met separatiewand, waarbij je met de chauffeur kon spreken via een telefoontje. Ons gezin ging om de veertien dagen bij mijn grootouders op bezoek, maar in de zomermaanden, als we in ons vakantiehuis in Bergen zaten, kwamen ze soms bij ons logeren. Dat was een feest. Mijn grootvader hield ervan met zijn wandelstok dooie takken van bomen af te slaan en nam bij het avondeten altijd een ‘kalkoentje’ wijn (172 glas), omdat mijn grootmoeder niet dronk. Ook stelde hij vaak dezelfde vragen, om telkens weer verguld te zijn met het antwoord dat hij kreeg. Gelukkig heeft hij de oorlog niet inten sief beleefd. Hij stierf op 13 november 1945, mijn grootmoeder op 26 S lib WÓ be

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 28