Na de Eerste Wereldoorlog wist mijn grootvader een tijdlang niet
wat hem te doen stond. Zijn bedrijf telde 75 winkels en bijna vier
honderd personeelsleden, waarmee een omzet werd behaald van
7,5 miljoen gulden. Hij had nog jaren kunnen doorgaan, maar hij
voelde dat zijn kracht afnam. Ondanks zijn 55 jaar had hij af en toe
last van geheugenstoornissen, wat aan het eind van zijn leven
Hiermee is niet het hele verhaal verteld, want Alberts ideaal was
om luxe artikelen tegen een zo laag mogelijke prijs te brengen. En
daarvoor gebruikte hij nu juist zijn fabriekjes. Iemand vroeg me
eens spottend: “Wat waren eigenlijk de luxe artikelen die de oude
Ab produceerde?” Hij zal gedacht hebben aan Mexicaanse zalm
mousse of iets dergelijks, die toen inderdaad niet in de winkels te
krijgen was. Maar ulevellen, zuurballen en limonadesiroop waren
in die tijd voor de meeste mensen wel degelijk luxe. Wij vinden
zulke artikelen al zo banaal, dat we bijna niet kunnen geloven dat
mensen het eeuwenlang zonder hebben moeten stellen (tenzij je
aan het omgekeerde denkt: Rembrandt van Rijn met een pak
Albert Heijn-koekjes).
Met zijn eigen productie forceerde Albert bovendien dat fabri
kanten van levensmiddelen op hun beurt hun prijzen steeds lager
moesten stellen. Misschien is dit wel de belangrijkste invloed ge
weest die ketens als Albert Heijn op het prijsniveau hebben gehad.
Lage prijzen voor levensmiddelen werden daardoor gewoon; het
publiek wist op den duur niet beter. Ook de weerzin tegen fa-
brieksproducten verdween. Uiteindelijk aten zelfs deftige dames
fabrieksjam en voelden ze zich niet te beroerd om voor hun bezoek
biscuits van merkfabrikanten (of van Albert Heijn) op een schaal
tje te leggen. In zulke dingen volgden zij arbeidersvrouwen. De
prijsrevolutie in levensmiddelen, in gang gezet door mensen als
mijn grootvader, is met andere woorden opgestegen van arm naar
rijk. En zoals iemand mij jaren later in Amerika vertelde: “Poor
people need low prices, rich people love them.”
23