had altijd al belangstelling voor antroposofie gehad, waarin ze in Driebergen af en toe cursussen volgde. Toen de onrust begon, gin gen we het alternatieve pad op. We kwamen via een kennis bij het vnoterecht in de kliniek van dokter Chopra vlak bij Boston, waar we Indiaas eten kregen voorgeschoteld en aan transcendente medi tatie deden. Op kale houten planken hebben we met overtuiging onze voorgeschreven mantra’s gezongen, maar na twee weken be gon het sfeertje ons tegen te staan. Het hielp trouwens geen barst. Olga had ondraaglijke pijn. Terug in De Wiltzangk kregen we snel onze bekomst van alternatievelingen. Ik vroeg mijn nicht Quinta, dochter van oom Gerrit, of zij iemand wist die voor Olga volgens de leer van de natuurvoeding kon koken. Quinta had contact met een man die een reformwinkel dreef, waarin ik op haar verzoek ooit een ton had gestopt. Ze kwam met een meisje aan, dat telkens zei: “Dat moet ik mijn meesteres vragen.” Ze bleek, net als de man van de reformwinkel, tot de Overveense sekte Paideia te behoren, die onder leiding stond van een voormalige mannequin. We heb ben het meisje onmiddellijk de deur gewezen en het speet me dat ik mijn aandeel in het reformhuis niet kon terugverkopen (later heb ik dat belang voor een gulden van de hand gedaan). Olga werd zwakker. Ze was altijd al mager, maar werd nu heel broos. De ziekte kwam met omstandigheden: een ziekenhuisbed met luchtmatras, een verpleegster voor de dagelijkse verzorging, een antroposofische huisarts uit Alkmaar om haar pijnstillers te geven. Olga’s hoop verdween, maar daarmee kwam niet de accep tatie. Ze wilde niet dood. Ze veerde op zodra ze zich goed voelde en had dan ineens zin om allemaal nieuwe kleren te gaan kopen, wat ik met haar deed. Ze ontving haar vriendinnen met opgewekte ver halen, zonder iets over haar toestand te zeggen. Maar toen ze per manent het bed moest houden, wilde ze niemand meer zien, alsof ze haar lot als een afgang beschouwde. Dat maakte haar laatste maanden extra triest. Alleen met mij sprak ze soms openhartig. Ze zei dat we het goed met elkaar hadden gehad en dat ze op z’n minst 614 jaar met me getrouwd wilde blijven, de helft van een koperen bruiloft. Dat hebben we gehaald. Maar veertien dagen voor haar overlijden vroeg ze om een tandarts, die haar tandsteen moest MEHHi 241

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 259