1
mocht niet blijven wie je was, of je nu een werkplaats, een molen of
een winkeltje had. Mij heeft dat altijd enorm aangesproken.
In 1911 zette mijn grootvader een volgende stap. Hij kocht een huis
je aan de andere kant van de Zaan, Oostzijde 51, en liet in de keu
ken ervan een heteluchtoven en een paar werkbanken plaatsen om
koekjes te kunnen bakken. Het jaar daarop haalde hij een suiker
bakker uit Arnhem naar Zaandam om zuurballen, anijssnoepjes,
ulevellen en toffees te gaan maken. In 1914, toen het huisje was ver
vangen door een heus gebouw, werd de productie van ontbijtkoek
ter hand genomen en tijdens de Eerste Wereldoorlog volgde nog
limonadesiroop en het verpakken van koffie, thee, roomboter en
stroop, wat in de winkels veel tijd scheelde.
Wat had mijn grootvader hiermee voor? Zelf heeft hij steeds
gezegd dat hij niet afhankelijk wenste te zijn van wat fabrikanten
hem aan kwantiteit en kwaliteit te bieden hadden. Toch denk ik dat
hij vooral werd aangetrokken door de marges die hij met eigen
producten kon realiseren. Hij was al in 1895 in het washok van zijn
huis in Oostzaan gestart met het branden van koffie, waarmee hij
zowel de sfeer in de winkel kon verhogen als de marges op zijn kof
fie. Rond 1910 had hij bovendien zijn eerste huismerkartikelen,
zoals Albert Heijn’s Chocolade en Albert Heijn’s Karnemelkzeep,
gelanceerd, die niet hij maar anderen voor hem hadden gemaakt.
Met die huismerken kon hij op een lagere prijs gaan zitten dan
concurrerende producenten en tegelijkertijd een hogere marge
bedingen. Dat moet een openbaring zijn geweest. Bij eigen fabri
katen was die marge nog groter, want hij hoefde geen dure verte
genwoordigers, reclamemensen en transporteurs in dienst te
nemen en hij kon op bestelling werken in plaats van op voorraad.
We moeten daarbij bedenken dat het in die tijd heel makkelijk was
om een fabriekje te openen. Wie een fornuis in een keuken had
staan en daar af en toe een baaltje suiker op verwerkte, heette al een
suikerwerkfabrikant.
22
O
C
I-
I