de aandeelhoudersvergadering in één keer werd verdubbeld. Asko was kansloos, maar eiste eerst in kort geding dat Ahold alsnog met haar om de tafel zou gaan zitten en begon daarna een bodempro cedure over de rechtsgeldigheid van de preferente aandelen. Drie jaar nadat ik weg was, bleek wie van ons ’t bokkie was geworden. Asko had op alle fronten verloren en werd toen zelf verzwolgen door Metro uit Zwitserland. Aan het begin van de jaren tachtig hadden wij met de commissa rissen afgesproken dat leden van de raad van bestuur op hun zestigste mochten en op hun 62ste moesten opstappen. Dat was volgens de toen gangbare opvatting dat iemand van die leeftijd geestelijk nagenoeg is opgebrand, wat nu terecht wordt betwijfeld. Er zat ook de gekke gedachte achter dat werken minder leuk is dan het uitoefenen van je hobby’s, zelfs als je geen hobby’s hebt, zoals ik. Maar goed, ik heb daar indertijd zelf voor gepleit en het komt vaker voor dat wat eens vooruitstrevend is later ouderwets wordt gevonden. De dood van Gerrit Jan, die mij zou opvolgen, veranderde wat mij betreft niks aan onze afspraak. Als ik op dat moment had gezegd: ik wil doorwerken tot mijn 65ste, dan was dat gebeurd. Maar daarmee had ik de buitenwereld het seintje gegeven dat de andere leden van de raad van bestuur eigenlijk niet in orde waren. Iets anders is: als men mij had gevraagd om te blijven, dan had ik dat gedaan. Maar men vroeg het niet, en dat gaf op zichzelf al aan dat ik met een gerust hart kon opstappen. Het was beter dat men spijt had dat ik wegging dan dat ik bleef. Met mijn vertrek zou voor Ahold het ‘Heijn-loze tijdperk’ aan breken; als Gerrit Jan nog had geleefd was dat vier jaar later gebeurd. Hij en ik hebben het weleens over dat tijdperk gehad, maar we beschouwden het allebei als iets volkomen normaals. Ikzelf heb de Heijn-dynastie nooit heilig verklaard. Als ik geen kin derverlamming had gehad was ik waarschijnlijk niet eens in het 226

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 244