Hoe kijk ik na bijna tien jaar op deze bewogen tijd terug? Ik heb mij nooit verdiept in Gerrit Jans moordenaar. Hank en haar kinderen zijn naar de bossen van Renkum geweest en hebben het proces tegen de man bijgewoond, in het kader van hun rouwverwerking. Ik kon dat niet opbrengen en ik wilde dat ook niet. De dader heeft voor mij geen gezicht, zelfs geen masker; hij is een abstracte figuur. Daarmee is hij ook niet tussen mij en Gerrit Jan gekomen, wat ik pas echt onaanvaardbaar had gevonden. Ik moet zelfs moeite doen om zijn volle naam (Ferdie E en-nog-wat) naar boven te halen en hetzelfde geldt voor zijn schoonvader, die ik vrij goed heb gekend. Zijn schoonvader was een heel nette, vooruitstrevende kruidenier, die voorzitter van de Vereniging van Zelfbedieningsbedrijven was, toen ook ik in het bestuur daarvan zat. Hij stuurde me een brief om me te zeggen hoe vreselijk hij het vond dat uitgerekend zijn schoonzoon de moordenaar van mijn broer moest zijn. Ik heb hem teruggeschreven dat ik hem nog geen verwijt gemaakt zou hebben als het zijn eigen zoon was geweest. Wij mensen worden nu een maal van tijd tot tijd gekweld door individuele rotzakken. Het is zaak dat wij onze omgang niet door hen laten bederven. Wat me wel is bijgebleven is hoe eenzaam je bent als broer van het slachtoffer. Mensen denken gauw dat verdriet alleen kerft als het binnen een gezin valt. Bijna niemand zei: “Gut Ab, voor jou moet het ook erg zijn.” Terwijl ik mijn enige broer had verloren, die gedurende 56 jaar mijn beste vriend en gedurende 31 jaar mijn beste collega was. Ik zeg dit ook omdat ik lang boos op mezelf ben geweest over wat Gerrit Jan is overkomen, zodat ik wel wat troost kon gebruiken. Ik had indertijd moeten doordrukken dat hij een tuinhek en garagedeuren met afstandsbediening nam, want zijn moordenaar heeft hem inderdaad in zijn tuin staan opwachten en is bij hem in de auto gestapt toen hij de garagedeuren achter zich wilde dichtdoen. Ik had gewoon moeten zeggen: “Vanaf vandaag is dit policy.” En als Gerrit Jan weigerachtig was gebleven, had ik er een zaak voor de raad van commissarissen van moeten maken. Dat lag in mijn macht. Als een gewoon lid van de raad van bestuur het in zijn hoofd zou halen om aan steilewandrijden te gaan doen, had ik hemel en aarde bewogen om dat te verbieden. Bij een broer 215

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 233