Ik kom nu bij een afschuwelijke gebeurtenis in mijn privé-leven. Door al het werk dat ik deed, vaak nog in het buitenland ook, was ik natuurlijk geen ideale echtgenoot. Het jammere was dat Loes geen kinderen wenste, terwijl ik een hok vol had gewild, zodat we evenmin langs die weg een sterke band met elkaar ontwikkelden. Nu ontdekte ik gaandeweg dat Loes de vrouw was dóór wie ik van Herma was gescheiden, niet vóór wie. Ze was van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat met de paarden bezig; pas om elf uur kwam ze uit de stal. Eten koken liet ze aan haar moeder over, die praktisch bij ons inwoonde. Net als Herma ging ze niet graag met mij ergens naartoe en als ze het deed dan moest ik haar uitvoerig instrueren over hoe ze iedereen hoorde te bejegenen en welke gespreksonder werpen ze kon aankaarten. Ze was niet verlegen, maar onhandig en beleefde geen genoegen aan mensen. Zelfs mijn werk interesseerde haar matig, terwijl omgekeerd mijn enthousiasme voor paarden enigszins bekoelde door een incident dat mij overkwam. Omdat ik zelf niet kon rijden, had ik bedacht dat het wel aardig zou zijn als ik me met paardenmennen ging bezighouden. Ik liet een oude jachtwagen opknappen en maakte met een ervaren menner mijn debuut tijdens een wedstrijd op de Mariënweide in Aerdenhout. Alles ging goed, maar bij het naar buiten komen ramden we een auto, waarbij een spanboom door het raam van de auto prikte, pre cies tussen de bestuurder en een achter hem zittend kind in. Ik schrok me wezenloos. Begin ’80 at ik op een avond in een restaurant in Londen. Afge zien van galstenen had ik nooit ergens last van gehad. Na afloop stond ik op en viel, alsof iemand me tackelde. Ik krabbelde over eind en merkte de volgende ochtend dat ik last van mijn been had. Bij Sainsbury, waar ik moest zijn, stelden ze voor om me naar het vliegveld te brengen en Leo Buhrs, die me op Schiphol opving, reed me direct naar een ziekenhuis in Haarlem. Tien dagen ben ik daar ter observatie opgenomen geweest. Ik had een kleine beroerte gehad. Het kon onmogelijk mijn bloeddruk zijn, want die was eer- 192

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 210