In onze branche ervoeren wij de toenemende ingewikkeldheid op alle fronten. Dat de huidige ‘momenten-consument’ in de super markt zo’n beetje alles wil vinden wat er aan levensmiddelen voor handen is, was niet eens de moeilijkste kwestie. We kregen te maken met milieuvervuiling, dichtslibbende binnensteden, mon dialisering van de productie (wat betekende: oersterke onderhan delingspartners) en de Europese eenwording. Specifiek voor ons vakgebied was er nog de groeiende concurrentie vanuit de horeca, die een paar decennia geleden nog slechts enkele procenten van de totaalomzet aan levensmiddelen voor haar rekening nam, tegen bijna dertig procent nu. Het had zijn voordelen dat ik me in deze jaren, naast de strate gie, meer met de buitenwereld moest bezighouden. Dat deed ik trouwens al. Ik kan een lijst van hier tot gunder geven van functies die ik buiten het bedrijf heb bekleed, maar daar zou ik al moe van worden, laat staan de lezer. Het is eind jaren vijftig begonnen met het Coentunnelcomité, waarvan ik lid werd, en sindsdien kreeg ik dergelijke verzoeken vaker dan me lief was. Ik kon bestuurlijk enkele hobby’s (paarden en geschiedenis) botvieren en beperkte me verder tot organisaties die direct of indirect met mijn vak te maken hadden. Zo was ik sinds mensenheugenis voorzitter van de Vereniging van Grootbedrijven in de Levensmiddelenhandel, waarvan Jan Verkerk de gedistingeerde secretaris was. Ik moest dat voorzitter schap helaas opgeven toen ik in 1970 voorzitter werd van het Cen traal Bureau Levensmiddelen, als opvolger van Paul de Gruyter, wiens positie onmogelijk was geworden sinds De Gruyter lang zaam onderuitging. Het cbl was in de jaren vijftig begonnen als een actiegroep van grootwinkelbedrijven, de kruideniersbonden en de coöperatie om te ageren tegen de hokjesgeest in de detail handel, waardoor wij als kruideniers geen spullen van de slager, de bakker en de drogist mochten verkopen. Er werd toen plechtig gesproken van ‘het contact der drie bedrijfsvormen’, zo bijzonder was het dat de hele branche in één club zat. Plechtig ging het er intussen allerminst toe. Foodmensen, of het nu om handel of om industrie gaat, hebben lichte doch aangename zeden. Men kan ze i8o

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 198