176 benoeming uit die tijd trouwens. Daarnaast deed Van Meer Bui tenland. We moesten tot een nieuwe werkverdeling tussen Gerrit Jan en mij komen, en op dit punt liep het ineens spaak. Gerrit Jan heeft altijd van zichzelf verklaard dat hij het liefst de tweede viool speelde. Hij kon zeker de eerste viool aan, maar in de relatie die wij met elkaar hadden, ging het goed zoals het ging. Ger rit Jan was een beetje verlegen en zeer nauwgezet, ik absoluut niet verlegen en een beetje slordig. Niettemin vond de externe adviseur die we hadden ingeschakeld, Horringa, dat het tijd werd dat Gerrit Jan mijn functie overnam. Horringa was zoals zoveel sociologen een aanhanger van Machiavelli en hij wist met slijmen en stoken in no time een werkelijk afschuwelijke sfeer te creëren, waarin wij als raad van bestuur elkaar nauwelijks in de ogen durfden te kijken. Ik heb later begrepen dat hij dat ook bij andere bedrijven heeft geflikt. Hij zal zichzelf ongetwijfeld een hele piet vinden, de onkreukbare brenger van slecht nieuws, maar ik zou hem nu nog kunnen aan vliegen. Het bezwaar dat tegen mij werd ingebracht was dat ik vaak ver plichtingen buitenshuis had en daardoor niet in staat was de rvb- vergaderingen te leiden. Ik vond dat zelf geen punt, want Gerrit Jan was een uitstekende plaatsvervanger. Na allerlei verdoezelingen en verdraaiingen stelde Horringa voor om van Gerrit Jan een soort chief operating officer te maken en van mij een president die voor de gezelligheid meedraait. Gerrit Jan liet me weten dat hij dat te ver vond gaan, maar dat het wel praktisch zou zijn als hij formeel de man op de achtergrond werd, met alle controle vandien, en ik de man op de voorgrond. Horringa’s zaad had klaarblijkelijk wortel geschoten. Omdat ik geen ruzie met mijn broer wilde, heb ik me tot het uiterste beheerst. Ik heb een lange boswandeling met mijn moeder gemaakt, bij wie ik me even kon laten gaan, en heb toen gezegd: “Okay.” Mijn broer was te fijn en te fair om deze gebeurtenis tussen ons in te laten komen. Maar toen ik de keer daarop tijdens een rvb-ver- gadering de voorzittershamer in de handen van mijn broer zag, dacht ik: ‘Als president ga ik niet de rest van de tijd zitten doodelen. Ze zullen merken dat ik nog een rol te spelen heb.’

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 194