153 kunnen laten gebeuren?” Heel eenvoudig: je moet maar geld heb ben om aan nieuwe emissies mee te doen en bovendien hadden wij niet het idee dat het bedrijf er beter op zou worden als wij de com plete financiële zeggenschap behielden. Je zou in de verleiding kunnen komen om voor je eigen portemonnee te werken, waar door noodzakelijke investeringen achterwege blijven. Tegenover onze collega’s en alle medewerkers vonden wij het zelfs correct om het familiebelang te verminderen. Hetzelfde gold voor het publiek. Wij zijn er voor de klanten en dan is het logisch om ook gedeelte lijk van de klanten te zijn. Onze aandeelhouders waren in die tijd voornamelijk kleine beleggers, van wie er enige tientallen de moeite namen om naar onze jaarvergaderingen in Zaandam te komen. Veel commentaar kregen we doorgaans niet. Ik herinner me twee oude zusjes die zelfs helemaal niet naar ons luisterden maar hun tassen vulden met lekkernijen, die voor na de vergadering waren neergezet. Op een of andere manier waren zij representatief voor ons aandeelhouders- bestand, althans ze hoorden erbij. Van een heel ander slag was de Hagenaar L.J. Scharis, een van de vervelendste mensen die ik ken. Scharis verweet ons met een snerpende stem dat we er een potje van maakten. Hij noemde Miro een misser en beschuldigde ons als raad van bestuur ervan dat wij bij de overname van Simon de Wit onder de tafel geld hadden ontvangen. Met een Stichting Aandeel houders Belangen Ahold probeerde hij een onafhankelijk onder zoek naar de handel en wandel van de raad van bestuur te laten instellen. Hij kreeg daarvoor de vereiste tien procent niet bij elkaar, maar ik gaf hem dat onderzoek toch. Toen uitkwam dat zijn beschuldiging kant noch wal raakte, kon er bij Scharis geen ‘sorry’ af. Hij bleef snerpen. Op een gegeven moment klaagde hij erover dat de raad van bestuur door chauffeurs naar de aandeelhouders vergadering werd gebracht en dat hij voor eigen vervoer moest zor gen. Ik heb begrepen dat hij dat beter niet had kunnen zeggen. Mijn chauffeur Leo Buhrs haalde hem de keer daarop van huis en heeft toen, op wiens gezag weet ik echt niet, zo’n beetje half Noord- Holland met hem doorgereden voordat hij Scharis veel te laat bij ons afleverde. In de auto had het de hele tijd geklonken: “Volgens

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 171