133 Op een normale werkdag vertrok ik om half acht van huis. Gewoonlijk reed ikzelf maar als ik een afspraak buiten de deur had reed Leo Buhrs. Leo ken ik al meer dan dertig jaar. Toen het een keer glad was, werd hij veiligheidshalve met mij meegestuurd en op een dijk in Zaandam riep hij ineens: “Niet remmen, godverdom me.” Ik remde toch en schoot tegen een Fiat aan, die meteen de kluft afgleed. Sindsdien mocht Leo rijden, en dat was ook prettig want als ik naast hem zat kon ik prima werken. Hij werd ook meer dan mijn chauffeur. Hij had op afstand al door hoe een vergadering was verlopen en ik kon gerust bij hem mijn hart luchten, want hij houdt zich als geen ander aan de ethiek van een chauffeur: horen, zien en zwijgen. Desondanks heb ik begrepen dat hij mensen om mij heen soms apart neemt om ze een standje te geven, wat indrin gend gebeurt, want hij kan zijn wenkbrauwen fronsen als een kwade uil. Tegen mij en mijn gezin is hij altijd tactvol geweest. Hij heeft ontelbare malen Herma overgehaald om ‘meneer’, zoals hij mij aanduidt, te vergezellen. Vanaf mijn huis reed ik afwisselend door de Coen- en Velser- tunnel, met de radio op het Light Program van de bbc. Om pre cies vijf voor half negen kwam ik op kantoor aan. Dikwijls liep Gerrit Jan bij mij naar binnen, waarbij ik direct kon zien of hij voor overleg kwam of een verhaal kwijt wilde: in het laatste geval liet hij de deur naar de secretaresses openstaan. Met Gerrit Jan kon ik als geen ander van gedachten wisselen. Hij was een analyticus en zette graag zijn mening op papier. Ik werkte veel intuïtiever. Maar als je hem en mij drie alternatieven voorlegde dan kwamen we altijd bij hetzelfde uit. Wat deed ik de hele dag? Praten en luisteren; meer luisteren dan praten. Soms werd me dat te veel en zat ik tijdens vergaderingen net als Gerrit Jan te doodelen, al maakte ik geen bouwconstructies zoals hij, maar vlekkerige arceringen. Als iemand zich aan mijn gedoodel stoorde, zei ik altijd dat het mijn manier van concentre ren was.

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 151