Minneapolis, met een vlezig keep-smiling gezicht’. Er waren ook regelrechte aantijgingen. Albert Heijn is een kolos die de markt wil usurperen, beweerden linkse figuren. Als journa listen mij dergelijke uitspraken voorlegden, zei ik dat de levens middelenbranche in wezen een ‘local business’ is. Voor klanten zijn wij primair de winkel in de buurt en secundair de keten die daarachter staat. En als keten hadden wij inderdaad een grotere machtspositie bereikt, maar daarmee was de markt in zekere zin ook democratischer geworden. Twintig jaar daarvoor maakten de leveranciers de dienst uit; zij bepaalden wat wij kregen aangeleverd en tegen welke prijs we het moesten verkopen. Wij hadden er in middels voor gezorgd dat het aanbod in de winkels enorm was uit gebreid en dat de prijzen flink waren gezakt. “Erg leuk, meneer Heijn,” zeiden de aanhouders dan, “maar u maakt met die lage prijzen de kleine kruideniers kapot.” Mijn reac tie was: “Wat wilt u dat ik doe? Ondanks mijn lagere prijzen reali seer ik nog steeds winst. Het zou tegenover de consument oneerlijk zijn als ik hem om wat voor reden dan ook hogere prijzen reken.” Het leed natuurlijk geen twijfel dat die kleine kruideniers het zwaar hadden. Elke week deden tientallen kruideniers een beroep op het Saneringsfonds dat de overheid had ingesteld om winkel sluitingen te vergemakkelijken. In tien jaar tijd hielden zesduizend kruideniers ermee op, en tot in onze jaren zouden er nog elfdui zend volgen. Mij werd wel gevraagd of ik daar geen wroeging over had. Wroeging was het woord niet: compassie. Ik heb nooit het gevoel gekregen dat wij de kleine kruideniers de nek hebben omgedraaid; de discounters, die in de jaren zeventig een gezamenlijk marktaandeel van vijfentwintig procent hadden, veroorzaakten veel meer rampspoed. Maar los daarvan reageerden de kleine kruideniers gewoon niet goed op de concurrentie die wij hun aandeden. Zij buitten hun voordelen niet uit. Hun artikelen waren dikwijls een dubbeltje of een kwartje duurder dan de onze, maar daar stond tegenover dat je bij hen op rekening kon kopen en dat ze aan thuisbezorging deden, waarmee wij sinds de opmars van de supermarkt geleidelijk ophielden. Mensen hebben voor zulke dingen best geld over, maar dan hoort de winkel waar ze komen 126

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 128