hand nemen om experimenten te wagen. Paprika’s, kiwi’s, avoca
do’s, mango’s, de meest uitheemse artikelen leerden de mensen op
die manier waarderen. Nederlanders werden van een rode-kool-
met-gehakt-volk tot een volk van, nou ja, alleseters.
Deze filosofie van ‘meer-voor-minder’ bracht ons wel in een lastig
parket. Het bleef verrekte moeilijk om de supermarkten tot een
renderend geheel te maken. Een slager, een groenteboer en een
kruidenier konden ieder voor zich verdienen, maar wij zetten ze bij
elkaar en ineens verdiende niemand meer. Tegelijk met de opwaar
dering van de supermarkt moesten we dus een betere aanpak kie
zen. We kwamen een aardig eind door de in- en verkoop beter op
elkaar af te stemmen. Vroeger, in de tijd van oom Gerrit, hadden
we daar nooit problemen mee gehad, omdat alles nog was te over
zien. Maar naarmate de artikelenstromen groeiden, kreeg je een
groep inkopers en een groep verkopers, die elkaar voortdurend in
de haren vlogen. Door een senior merchandiser aan te stellen, die
beide terreinen combineerde, vingen we dit op, al zou het tot in de
jaren tachtig duren voordat onderlinge verwijten als “Ze doen
maar” (de inkopers) en “Ze kunnen niks” (de verkopers) tot het
verleden behoorden.
Ook de opstelling van de artikelen in de winkel moest verbete
ren. Ach, wij waren in die jaren eigenlijk welwillende amateurs. We
richtten de winkels in op basis van gezond verstand en intuïtie,
zonder wetenschappelijke kennis. Ook hier gold dat dat vroeger zo
kon, want het assortiment was vrij klein en de klanten hadden een
te krappe beurs om zich voortdurend tot impulsaankopen te laten
verleiden. In Amerika waren inmiddels studies gestart naar de
optimale schapindeling, waarin variabelen als omzetvolume, bru
towinst, productformaat, schapdiepte en afleverfrequentie werden
opgenomen. Halverwege de jaren zestig ontwikkelde Cor Storm
voor ons een eigen systematiek: worp, wat staat voor ‘Winst door
Optimale Ruimteverdeling en Productiviteit’. Hiermee konden we
120