mijn vader: “Ik verdom het om verder te gaan.” Ik vertelde erbij dat mijn vader maar eens met Hugenholz moest praten over de situ atie waarin ik mij bevond. Mijn vader heeft dat direct gedaan en bezwoer me nadien: “Jij zult verder geen last van je oom hebben.” Ik weet dat er vervolgens tussen beiden harde woorden zijn geval len, want oom Gerrit wreef me op zeker ogenblik onder de neus dat ik hem een streek had geleverd: “Ik heb nog nooit met John (zo noemde hij mijn vader) ruzie gehad, en nu heb ik het dankzij jou.” Het is ook nooit meer goed gekomen tussen hen. Oom Gerrit bond geleidelijk in, en binnen het bedrijf ontstond op hem een reactie van: “Laat maar lullen, een olifant heeft toch de grootste.” Maar mijn vader kreeg kort daarop een gemene hersenvliesontsteking. Hij woonde na zijn pensioen aan de Amstel in Amsterdam en ik kwam op een zaterdag aanrijden bij zijn huis - mijn moeder had de avond daarvoor al via de telefoon verteld dat hij zich niet lekker voelde - toen hij juist door twee ziekenbroeders een ambulance werd ingedragen. De andere dag, 5 oktober 1964, was hij dood, zon der dat ik nog iets tegen hem had kunnen zeggen. no

Albert Heijn - De memoires van een optimist | 1997 | | pagina 112