Een goed kinderboek
is goede investering
De erfenis
nalemeeten
in de tijd
Over verdwiinp&sta en bobbistiek
fioécd
De kerst
stal
Welk boek
voor
welk kind?
Langs de
kantjes"
Kinderen komen moeilijk «elf tot lezen
Staatsprijs voor 3iiop Diekman
Voorselectie
Efficiënt werken
Oude bestsellers
Sluitpost
Fragmenten
uit nieuwe
kinderboeken
„Poëzie" en symboliek
vers bier
Pijpje 44
want alle waar
is naar zijn geld
DECEMBER 1970
ALLERHANDE
13
Ik had pech. Jaren had ik
geluk gehad en mocht ik met
de feestdagen thuis zijn. Nu
niet. Terwijl mijn gezin zich
tegoed deed aan een smake
lijke Kerstmaaltijd, deed ik
mijn avonddienst aan het bu
reau. Het was stil in de rosse
buurt. De cafés gesloten, gem
nare zaken voor de politie. Ik
had mijn auto geparkeerd op
de Oudezijds Achterburgwal,
niet ver van het bureau.
Het was een witte Kerst. Er
woedde een kleine sneeuw
storm, die haar witte vlokken
door de smalle steegjes en
straatjes joeg. Ik had mijn
hoofd diep teruggetrokken in
mijn teddybontkraag. De verse
sneeuw knisterde onder mijn
voeten.
Ik liep langs de donkere
gracht. De besneeuwde takken
contrasteerden grillig met het
zwarte grachtwater, dat met
een heel dun ijsvliesje bedekt
was. Hier en daar brandde een
rood of blauwachtig lichtje, dat
in de gracht weerspiegelde. De
meeste „pandjes" waren geslo
ten en de m&ste vrouwtjes van
vermaak waren thuis. Maar er
waren er ook die eenzaam wa
ren af om welke andere
duistere reden dan ook, hun
beroep zelfs op Kerstmis uit
oefenden.
Mijn auto stond, bedekt met
een dikke laag sneeuw, vlak
voor zo'n perceeltje. Het nog
jonge vrouwtje knikte mij
vriendelijk toe. Zij schudde ge
amuseerd haar hoofd, toen ik
mijn wagen onder de sneeuw te
voorschijn haalde.
Opeens werd mijn aandacht
getrokken door een wat kleine,
schriele, man, die naar de wa
terkant rende. Ik zag dat hij
zich bukte en iets opraapte. Hij
schreeuwde Ik neem het
niet. Dat daar is heiligschennis.
Da's profaan... s Onmiddellijk
hierop kletterde de ruit, waar
de vrouw achter zat, in elkaar.
Een regen van scherven spatte
uiteen.
Ik rende naar de man die
met een verbeten gezicht naar
de geschrokken vrouw keek. De
ogen van de man vernauwden
zich en hij wees naar haar.
Kijk, zei hij, m een
kerststal aan haar voeten... Da's
heiligschennis...
Ik pakte de man en duwde
hem voor mij uit Hij gaf mij
kalm en rustig op wie hij was
Hij legitimeerde zich correct en
zei dat hij de schade wel zou
vergoeden. Ik zond hem toén
weg met de mededeling dat ik
hem indien noodzakelijk
wel zou oproepen.
Ik liep toen het kamertje van
de vrouw binnen, waar ik. haar
snikkend op de rand van het
bed trof.
Mooie stunt flikt die kerel
mij daar, is het niet? Haar
stem klonk schel.
Ik knikte. Ik zag hoe ze heel
zorgvuldig, kleine stenen pop
petjes in velletjes vloeipapier
wikkelde. Ik keek naar het
vernielde raam en bekeek de
oorzaak van de hele geschie
denis. Op de grond lag een
klein Kerststalletje, waarvan
het rieten dakje vernield was.
De daarbij behorende figuur
tjes, lagen onder glassplinters
op de vloer verspreid.
Kijk zei ze, terwijl ze
een paar kleine glassplintertjes
van een beeldje blies. Kijk,
hij is zijn kroontje kwijt. Ze
wees naar het hoofdje van een
der Driekoningen.
Maar hoe kun je nu zoiets
doen? vroeg ik haar terwijl
ik het vernielde stalletje in
mijn handen nam.
Ze pakte een papieren zak
doekje van haar toilettafel en
legde het opengevouwen op
haar schoot. Ze zweeg en zach
tjes streelde ze met haar vin
gers over het stenen figuurtje
dat zij nu in haar hand hield.
Het was alsof ze het koesterde
met de warmte van haar hand.
Het was het beeldje van „het
kindeke".
Hij is gelukkig nog heel
zuchtte ze. Haar stem klonk
verdrietig.
Maar begrijp je dan niet
dat zoiets niet gaat? Ik legde
haar uit dat het publiek dit
niet kon accepteren. Werken op
kerstmis? Nou ja, maar een
kerststal in de vensterbank...
Misschien had die man wel
gelijk; zei ze terwijl ze voor
zichtig liet kindeke in haar lak-
tas legde. Ze keek mij aan en
ik zag haar ogen even opflikke
ren.
Maar werd hij dan alleen
voor die anderen daarbuiten
geboren? Ze wees naar bui
ten door de vernielde ruit.
Ik schudde mijn hoofd en zei
f— Nee ook voor jou.
Ik overhandigde haar de ge
havende stal. Kom je mor
gen aangifte terzake deze ver
nieling bij me doen? vroeg
ik zakelijk.
Ze knipte haar handtas dicht.
Aangifte? Tegen die kerel?
Ach kom.... het is toch immers
Kerstmis?
J^OTDAT Miep Diek
man onlangs de
staatsprijs voor kinder
en jeugdliteratuur ont
ving, was zij voor de
meeste Nederlanders
niet meer dan een naam
die op een groeiend aan
tal kinderboeken staat.
Zeker, voor vele duizen
den kinderen van acht
tot tachtig jaar was die
naam een bron van
adembenemende en ont
roerende vertellingen,
maar slechts een be
perkte groep kon die
naam de gestalte geven
van een vrouw, die al
jaren op een flat aan de
Scheveningse zee achter
haar schrijfmachine gaat
zitten om uit brok
stukken van de werke
lijkheid die zijzelf of die
anderen hadden beleefd
een verhaal te vertellen
dat in drukletters ge
goten duizenden ont
spanning en niet zelden
ook inspanning bracht.
STAATSPRIJS
Na het toekennen van die
staatsprijs weet Nederland
wie Miep Diekman is: men
heeft overal kunnen lezen
dat zij de dochter van een
beroepsofficier is, die op ne
genjarige leeftijd met haar
familie naar West-Indië
ging en die na het gymna
sium in Hoorn journaliste
werd totdat een uitgever te
gen haar zei: „Waarom ga je
geen jeugdboeken schrij
ven."
Haar eerste boek Voltooid
Verleden Tijd zal wel niet
meer herdrukt worden,
want Miep Diekman vindt
dat dit boek en vele boe
ken die daarop volgden 1
te veel het kenmerk van be-
ginwerk draagt.
1956: KEERPUNT
Als ik op een stormachtige
maandagmorgen bij haar
ben, vertelt ze dat ze zo om
streeks 1956 een keerpunt in
haar schrijfstersloopbaan
beleefde. Wie haar boeken
op een rijtje zet, kan dat
keerpunt zelf ontdekken: tot
1956 zijn haar boeken nog
wat aan de lieve kant.
Daarna gaat ze haar jonge
lezerspubliek duidelijk
eisen, soms heel zware eisen
stellen: „Voor mij", zo zegt
ze, „is een jonge lezer een
volwassen lezer zonder
vooroordelen."
Ook in haar eerste boeken
heeft ze dit respect voor
haar lezerskring gehad,,
want ze is nooit gaan fanta
seren over een jolig meiske:
ze heeft altijd de werkelijk
heid als basis van haar
werk genomen.
LEVEN VAN
ALLEDAG
Ze koos die werkelijkheid
uit het leven van alledag en
daardoor zijn haar boeken
signalementen in de tijd ge
worden: zij schreef over
emigratie en de problemen
voor jonge mensen tijdens
die onderneming toen in Ne
derland duizenden gezinnen
naar het buitenland trokken.
Niet zelden ging zij dan
een werkelijk gebeurde ge
schiedenis tot in de kleinste
kleinigheden na, voordat zij
begon te schrijven.
EIGEN JEUGD
In haar boeken vertelt ze
zonder zichzelf in het ver
haal te betrekken ook erg
veel over haar eigen leven
en omdat ze vijf jaar van
haar jeugd in West-Indië
doorbracht, wordt in veel
van haar boeken verhaald
over dat wonderlijke leven
op de Antillen, waar een
klein meisje haar eigen we
reld ontdekte, dwars tegen
de vooroordelen van de vol
wassenen in. In die boeken
kruipt ze weer in de huid
van het kleine meisje en
daardoor herkennen haar
lezertjes de figuren in haar
boeken als werkelijke we
zens van vlees en bloed.
ZESENDERTIGSTE
Miep Diekman heeft zo'n
35 boeken geschreven en het
36ste zit thans in haar
schrijfmachine. Ze wil haar
boeken vooral niet „opvoed
kundig" noemen: „Ik pro
beer de kinderen en jonge
mensen in mijn verhalen uit
te leggen welke mogelijkhe
den er in het leven zijn. Ze
moeten dan zelf maar kie
zen.
Daarom hebben mijn boe
ken ook geen happy ending,
want jonge mensen ontdek
ken doorgaans al erg vlug in
het leven dat de werkelijk
heid weinig ruimte laat voor
een geromantiseerde goede
afloop."
Kinderboeken zijn de laatste
jaren prijzig geworden, daarom
alleen al is het van belang met
grote zorg goede kinderlectuur
uit te zoeken. Van de andere
kant is het altijd noodzakelijk
goed te overwegen wat u de
kinderen in handen stopt. Het
allerbeste is voor kinderen nog
niet goed genoeg, wordt wel
eens gezegd. Als het om kin
derlectuur gaat is deze stelling
voor een groot deel waar.
OP de planken kinderlectuur in de boekhandel is een
bonte rij van avonturenverhalen, sprookjes, strips,
kijk-, lees- en vertelboeken te zien. Er staan dure boeken
tussen en goedkope, boeken over heel moderne onder
werpen als ruimtevaart en science fiction, maar er staan
ook de oude vertrouwde bestsellers als Dick Trom,
Arendsoog, Pietje Bell, Suske en Wiske. Welk boek uit
die bonte rij is het allerbest geschikt voor uw kind, voor
uw jarig neefje of nichtje?
Hoe lcomt men nu op het
juiste moment aan het juiste
boek voor het juiste kind? Deze
vraag hebben wij ook voorge
legd aan de heer P. Brinkman
van Uitgeverij Ploegsma te
Amsterdam, een uitgeverij die
op het gebied van kinderboe
ken heel wat presteert:
„Wij drukken op de rug van
ieder boek een leeftijdscatego
rie af waarop het boek is af
gestemd. Dit is uiteraard maar
een eerste, ruw hulpmiddel.
Daarnaast zullen de ouders zelf
moeten gaan neuzen en snuffe
len.
Belangrijkste richtlijn daarbij
is dat men de kinderen als vol
waardig benadert. Een boek
mag wel kinderlijk zijn. maar
niet kinderachtig. Als ouders in
staat zijn mee te leven met de
kinderlectuur, dan is de keuze
van een goed boek al niet zo
heel moeilijk meer.
Daarnaast kunnen zij al een
voorselectie maken door de
boekengids voor de jeugdlec
tuur die jaarlijks uitgegeven
wordt door het Bureau Boek en
Jeugd van de Centrale Vereni
ging voor Openbare Bibliothe
ken na te slaan. In deze boe
kengids en de supplementen
die daarop verschijnen deze
zijn normaal in de boekhandel
te koop wordt de gehele
nieuwe oogst verzameld en kort
en objectief besproken.
In deze besprekingen staan
ook de leeftijden waarop het
boek is afgestemd. Zo'n gids is
natuurlijk niet meer dan een
eerste oriëntatie. Men zal het
toch zelf* nog even moeten
doorkijken voor men het koopt
en zien of de schrijfstijl voor
het kind niet te moeilijk of te
gemakkelijk-is".
Maar een goed kinderboek
uitzoeken is erg moeilijk. Ieder
een die regelmatig vertelt of
voorleest zal wel eens ervaren
hebben dat na een paar pagi
na's voorlezen blijkt dat het
verhaal wat betreft woordkeuze
en structuur te moeilijk is en
door de kinderen helemaal niet
wordt begrepen. In feite zou de
boekverkoper dermate goede
informaties moeten verstrek
ken, dat dit niet kan gebeuren.
Maar die tijd is voorbij, zo
werd ons duidelijk op de on
langs gehouden Boekenbeurs te
An*terdam, waar boekverko
per H. de Vries uit Haarlem
ons vertelde:
„De boekhandel moet even
efficiënt te werk gaan als de
supermarkt. Met een minimum
aan personeel moeten we zo
veel mogelijk zien te verkopen.
Er is gewoon geen tijd meer
voor een goed advies, wat ook
nog met zich mee zou brengen,
dat we alle boeken eerst zelf
zouden moeten inkijken.
Begrijpelijk van de zijde van
de boekverkoper. Minder be
grijpelijk als men hoort, dat
veel boekverkopers een uiter
mate voorzichtig inkoopbeleid
voeren. De oude bestsellers van
vroeger die ook al tien jaar
geleden werden verslonden
vindt men op de planken altijd
nog uitgebreid geëtaleerd.
Boeken van jongere, moderne
auteurs bij voorbeeld van
Miep Diekmann, Harriet Lau-
rey, Hans Andreus, Frank Her
zen, Henk van Kerkwijk en
Mies Bouhuys, om maar eens
enkele auteurs te noemen
vindt men maar met mondjes
maat vertegenwoordigd. Daar
door krijgen de ouders al een te
beperkt overzicht van wat er
op de markt te koop is.
Deskundigen op het gebied
van kinderlectuur zijn over het
algemeen teleurgesteld over de
rol die het boek speelt in het
kinderleven. Men is van me
ning dat relatief veel meer geld
wordt uitgegeven aan alle mo
gelijke stukken speelgoed en
dat het kinderboek in feite
maar een sluitpost op de begro
ting is.
Terwijl, zo stellen zij, een
goed kinderboek toch een goede
investering is voor het hele le
ven. Boekverkopers zijn over
het algemeen huiverig voor al
te dure kinderboeken, want de
ze worden niet snel genoeg
verkocht De relatief goedkope
strips zijn meestal uitstekende
bestsellers.
Ook in kinderlectuur is een
bepaalde mode, evenals in de
lectuur voor ouderen. Zo is er
op dit moment een duidelijke
tendens naar romantiek. Oude
verhaaltjes en versjes worden
weer opgepoetst gepresenteerd
T^R leefde eens lang gele-
•*-i den, in Steenland een
man, die de Woordbouwer
werd genoemd. Hij woonde
in een klein stenen huisje
aan de uiterste grens van
Betonstad, in een tijd die
wij nu allemaal kennen als
De Grote Herinnering.
Vóór deze tijd werd iemand
met zijn gaven een Dichter
genoemd. Maar die naam
was verboden en in on
bruik geraakt na de Laatste
Omwenteling, de bloedige
strijd tussen bewoners van
de Oude Streek en de
Steenlanders die uit het
Onbekende Zuiden kwa
men. Een enorm gevecht
waarin de Steenlanders
De twee fragmenten uit recent
verschenen kinderboeken die
wij hierby publiceren, teke
nen weliswaar een totaal ver
schillende sfeer, maar beide
zijn duidelijke representanten
van de moderne kinderlectuur.
Frank Herzen met Harriet
Laurey dit jaar bekroond voor
het beste kinderboek schrijft
bijna literaire kindertaal waar
bij sterk wordt geappelleerd
aan de poëtische fantasie van
de kinderen. Leonie Kooiker
heeft een meer traditioneel jon
gensboek geschreven, met veel
humor en veel avonturen. Bei
de auteurs hebben echter een
belangrijke bijdrage geleverd
aan de eigentijdse jeugdlectuur.
en vaak geïllusteerd met de
oude originele prentjes.
Voorts zijn er boeken over
ruimtevaart (Henk van Kerk
wijk, Een ruimteschip bij
Weesp, Ploegsma Amsterdam)
en science fiction, die grote be
langstelling hebben. Wat avon
turenverhalen betreft, lijkt het
alsof de cowboys en indianen
wat uit de gratie zijn. De avon
turen spelen zich nu meer af in
onbekende gebieden en land
streken, ze zijn ook reëler van
opzet en strekking.
Daarnaast krijgt ook het
poëtische karakter en de sym
boliek meer kans, getuige het
bekroonde boek van Frank
Herzen, De Zoon van de
Woordbouwer (Sijthoff, Lei
den). De dieren blijven ui
teraard in de verhalen voor de
kleintjes een grote rol spelen.
Kinderboeken zijn er te klist
en te keur. De nieuwste boe
kengids van Bureau Boek en
Jeugd brengt in het supplement
over 1970 alleen al 40 pagina's
titels met korte omschrijvingen.
En als u toch al deze gids in
handen heeft, dan moet u tege
lijk letten op de boeken die
niet direct tot de verhalende
lectuur gerekend kunnen wor
den: er zijn tegenwoordig heel
fijne boekjes over levende na
tuur, over luchtvaart, geschie
denis, handenarbeid enz. Voor
de groteren zijn er heel goede
werken over natuurweten
schappen en techniek, over het
algemeen uiterst leesbaar, goed
geillustreerd en leerzaam.
tenslotte de overwinning
hadden behaald.
De Oude Strekers wer
den, voor zover zij niet om
kwamen in het gevecht,
verjaagd en verstrooid
naar alle windstreken. Er
leefden er natuurlijk nog
wel, vooral bij de Groene
Zoom, misschien een paar
in de Verloren Cementvel-
den en nog enkele in de
Grindheuvels aan de over
zijde van de Staalrivier
maar zij waren zo klein in
aantal en zo angstig en
schuw geworden dat je er
nooit een zag. Zij leverden
voor de Steenlanders dan
ook geen enkel gevaar meer
op.
Als de Steenlanders hun
kinderen vertelden over dat
grote gevecht zeiden zij er nooit
bij dat zij het waren geweest
die de strijd waren begonnen.
Want de Steenlanders waren
het geweest, die plotseling, zon
der voorafgaande waarschu
wing de Oude Streek waren
binnengevallen. En dat alleen
maar omdat zij niet konden
hebben dat er mensen waren
die het niet eens waren met
hun manier van leven. Uitslui
tend om die reden had de Gro
te Leider van de Steenlanders,
Haneid, alle strijdbare mannen
om zich heen verzameld en wa
ren zij schreeuwend en tierend
opgetrokken tegen de bewo
ners van de Oude Streek.
Na de overwinning die mak
kelijk behaald kon worden om
dat de bewoners van de Oude
Streek in hun slaap werden
verrast, hadden de Steenlan
ders hen verdreven en alles
verwoest wat er nog aan de
verslagenen herinnerde: bloe
men, planten, bomen, huizen en
nog veel meer. De Oude Streek
bleef verlaten en doods achted.
Net of er nooit iets had geleefd.
De Steenlanders richtten een
monument op om iedereen te
herinneren aan de geweldige
overwinning die ze hadden be
haald op de Oude Strekers. Zij
hadden wetten die aan de be
woners vertelden hoe zij
moesten leven. Ze stelden Or-
deners aan die nauwlettend
moesten toezien op de naleving
van die wetten. Zij bouwden
gelijke huizen voor iedereen en
allen kregen hetzelfde voedsel
te eten, dat werd klaargemaakt
in de Openbare voedselhuizen.
Alle kinderen van de Steen
landers gingen op dezelfde
school waar hen werd verteld
hoe zij moesten lachen en hui
len, hoe zij hun schoenen vast
moesten maken met dezelfde
soort knoop en hoe zij op bevel
hun ogen opert en dicht moes
ten doen. En in Steenland gin
gen 's avonds alle lichten op
dezelfde tijd uit.
(Uit: De zoon van de Woord
bouwer, door Frank Herzen,
uitg. Sythoff - Leiden).
Boeken zijn duurder ge
worden maar het blijft zin
vol er geld voor uit te ge
ven. Maar koopt u er dan
wel iets goeds voor.
BOBBÏE hield ervan een
toverdrank te maken,
waardoor hij iemand in een
muis of een kikker kon
veranderen. Hij gebruikte
daarvoor altijd de beker op
zijn wastafel. Daar deed hij
tandpasta in en een beetje
inkt en blaadjes van een
vreemd plantje, dat hij er
gens had gevondèn. Dat
moest dan allemaal samen
drie dagen op de verwar
ming blijven staan en ten
slotte deed hij er nog wat
thee bij. Als het klaar was,
zag het er griezelig uit.
Niemand zou het ooit dur
ven opdrinken, zodat er ge
lukkig ook nooit iemand in
een muis of een kikker ver
anderd is. Soms maakte hij
ook een toverdrank voor
zichzelf om de taal van de
dieren te leren verstaan.
Dan gebmikte hij geen
inkt, maar dropjes en cho
coladehagelslag en vrese
lijk veel basterdsuiker. Het
mengsel moest bij volle
maan geroerd worden met
een kippeveer. Bobbie
stond dan midden in de
nacht op om het goed te
laten lukken, maar hij kon
het niet allemaal naar bin
nen krijgen; de toverkracht
werkte dus maar half. De
dierentaal verstond hij re
delijk, want als een dier
iets tegen hem zei, kon hij
over het algemeen tamelijk
goed begrijpen wat het be
doelde. Maar zelf sprak hij
geen woord honds of kats;
zelfs geen kips, en dat had
hij juist zo graag gewild.
Met toverdranken is het zo:
in de eerste plaats moet je erin
geloven, in de tweede plaats
moet je alles heel precies
klaarmaken: je mag bijvoor
beeld niet omkijken als je bezig
bent; in de derde plaats moet
je geluk hebben. Soms ver
wacht je er niets van. Je knoeit
maar wat raak en opeens heb
je geluk: het wordt iets bijzon
ders. Dat is ook een keer ge
beurd. Je zult het wel horen
maar eerst moet je natuurlijk
weten, wie Bobbie eigenlijk is
en waar hij woont en zo meer.
Bobbie woont aan de rivier,
de grote rivier, waardoor al het
water van de Rijn en de Maas
naar Rotterdam stroomt. Bijna
alle schepen die van Rotterdam
het binnenland in varen, ko
men langs zijn huis en hij moet
iedere dag met een pont naar
school. Natuurlijk spelen Bob
bie en' zijn broertjes altijd aan
de waterkant. Ze weten steeds
wanneer het eb en vloed is,
maar hoe laat het is weten ze
meestal niet. Voor jongens die
bij de rivier geboren zijn is het
erg moeilijk op tijd thuis te ko
men, want ze hebben dat zwer-
versachtige. Je kunt er niets
aan doén als je dat hebt; het
komt van de meeuwen op de
wind en de schépen op de gol
ven.
Bobbies oudere broer heet
Albert; die is erg goed in vlot
ten timmeren, dat deed hij al
toen hij vier jaar was. De jong
ste broer heet Huib; die kan als
het nodig is ontzettend hard
schreeuwen. Ze hebben ook nog
een zusje, een dikkertje met
witte haartjes Annelietje. Maar
dat is een klein kind, daar heb
je niets aan.
Het huis waar ze wonen is
hoog en oud en ruim, met don
kere doorkruipkasten en een
schommel in de huiskamer: een
lekker huis. Maar de tuin lijkt
nergens naar. Die is alleen
maar fijn als het gestormd
heeft of als er een springvloed
is. Want dan klotst de rivier
tegen het huis aan en de hele
tuin loopt onder. Iedereen moet
helpen om de kippen en de ko
nijnen in veiligheid te brengen.
Als die allemaal in de keuken
en in de kamers zijn onderge
bracht, zijn de jongens toch al
nat en dan blijven ze net zo
lang buiten tot het water zakt
en de tuin weer boven komt:
een blubberboel met riet en
drijfhout en oude emmers die
de rivier er gebracht heeft.
De jongens worden dan af ge
boend, ze komen in hun pyja
ma's eten en van hun kleren
moet eerst de modder worden
afgespoeld, voordat ze in de
was kunnen.
Op een avond na zo'n water
feest vroeg moeder: „Albert,
wat had je in je zak?"
„Ik had helemaal niets in
mijn zak".
„Jawel, je had een doosje lu
cifers, een handvol spijkers,
schroeven en houtjes^ een rol
letje pepermunt en een fiets-
lampje, maar dat bedoel ik
niet. In je andere zak zit een
klont, iets keihards, dat vastzit.
Wat kan dat zijn?"
„Ik had niks hards".
„Je had modeline", zei Huib.
„O ja, ik had modeline van
Bobbie, maar het was niet
hard".
„Hoe kwam je eraan, Bob
bie
„Nou gewoon".
„Het is geen gewone mode
line, dat heb ik zo vaak uit jul
lie zakken gehaald, dit is iets
anders. Het is hard".
„Het jwas niet hard".
„Wat was het dan, hoe kwam
je eraan?"
„Ik heb het van klei ge
maakt, met zeep en zo".
Het was weer zo'n wonder-
brouwsel van Bobbie. Met klei
en zeep. Het zal er met zeep ook
wel weer uitgaan, dacht moe
der. Maar toen de kinderen
naar bed waren, zat de klont
nog net zo vast als eerst. Toen
spoelde moeder er kokend wa
ter overheen en daarna pro
beerde ze, of het oploste in ben
zine of in aceton, maar het
bleef zoals het was en moeder
werd duvels. Ze knipte de hele
zak eruit en gooide hem weg.
Later heeft ze de broek ook
weggegooid, omdat de nieuwe
zak niet wou lukken.
De jongens lagen rustig të
slapen. Zo leek het tenminste.
Maar heel zachtjes slipte Albert
over.de gang naar Bobbies ka
mer. En zachtjes fluisterden ze
samen.
„Wat gek hé, van die mode
line?"
„Ja, ik had het al een hele
tijd en het werd nooit hard".
„Heb je nog meer?"
„Ik had een octopus gemaakt.
Hij is in mijn secretaire".
„Laat eens kijken".
„Hier hij is maar een klein
beetje hard. Je kunt hem bui
gen, maar geen balletje ervan
maken".
„Geef eens hier. Hij is taai,
jo, 't lijkt wel rubber".
„Maak hem eens nat".
„Niet doen. De kraan horen
ze beneden".
Hier, mijn beker".
„Het sist een beetje. Ja het
wordt hard. Van water wordt
het hard, zie je wel? Net ijzer
is het nou. Het veert een beet
je. Kijken, of het breken wil."
„Nee niet breken".
„Stil nou".
„Geef hier. Hij is van mij".
„Weet je nog wat er allemaal
in zit? Je moet nog meer ma
ken".
„Ik weet het niet precies
meer. Ik had er ook een beetje
van vaders fotoboel in gedaan.
Als ik nog meer neem, merkt
hij het".
„Dan vraag je een beetje".
„Dat durf ik niet. Doe jij het
maar".
„Maar je mag niet zeggen dat
ik eerst wat gepakt heb".
„Goed, maar dan moet ik
minstens de helft van de mode
line".
„Nee, niet de helft. Het is het
meeste van mij, want ik heb
het uitgevonden."
„Je weet niet eens meer hoe
je het maken moet".
„Wel waar. Au, gemenerd!"
Toen gingen ze vechten en
natuurlijk kon je dat beneden
goed horen.
„Gaan jullie eens gauw 'naar
je eigen bed! En stil zijn!"
Daar slofte Albert weer terug
over het zeil, maar Bobbie kon
niet slapen. Hij moest er maar
aan denken, dat deze keer zijn
tovermiddel gelukt was, maar
toc^h op een andere manier dan
hij gedacht had. Want Bobbie
had een verdwijnpasta willen
maken en als hij er zich nou
mee had ingesmeerd en als hij
dan later van moeder in het
bad had moeten gaan, dan zou
de pasta om hem heen hard ge
worden zijn, net zo hard als het
kleine octopusje. Dan had Bob
bie er nooit meer uitgekund.
Dat leek hem nog vreselijker
dan echt verdwijnen en niet
meer terug kunnen komen.
Daar was hij eerst bang voor
geweest. Hij moest natuurlijk
blij zijn dat hij de pasta niet
gebruikt had. Maar omdat hij
zo helemaal alleen op zijn ka
mertje lag en fiet bijna nacht
was en donker, daarom dacht
hij er de hele tijd aan hoe het
geweest zou zijn als hij het wel
gedaan had.
Toveren lijkt zo fijn, maar
het is griezelig.
(Uit: Het malle ding van
bobbistiek, door Leonie
Kooiker, Uitg. Ploegsma -
Amsterdam)
(Advertentie)
nu niet alleen ia
beugelflessen
maat ook in pijpjes
(nog niet in alle
filialen verkrijgbaar).
Beugelfles 58