Een goed kinderboek is goede investering De erfenis nalemeeten in de tijd Over verdwiinp&sta en bobbistiek fioécd De kerst stal Welk boek voor welk kind? Langs de kantjes" Kinderen komen moeilijk «elf tot lezen Staatsprijs voor 3iiop Diekman Voorselectie Efficiënt werken Oude bestsellers Sluitpost Fragmenten uit nieuwe kinderboeken „Poëzie" en symboliek vers bier Pijpje 44 want alle waar is naar zijn geld DECEMBER 1970 ALLERHANDE 13 Ik had pech. Jaren had ik geluk gehad en mocht ik met de feestdagen thuis zijn. Nu niet. Terwijl mijn gezin zich tegoed deed aan een smake lijke Kerstmaaltijd, deed ik mijn avonddienst aan het bu reau. Het was stil in de rosse buurt. De cafés gesloten, gem nare zaken voor de politie. Ik had mijn auto geparkeerd op de Oudezijds Achterburgwal, niet ver van het bureau. Het was een witte Kerst. Er woedde een kleine sneeuw storm, die haar witte vlokken door de smalle steegjes en straatjes joeg. Ik had mijn hoofd diep teruggetrokken in mijn teddybontkraag. De verse sneeuw knisterde onder mijn voeten. Ik liep langs de donkere gracht. De besneeuwde takken contrasteerden grillig met het zwarte grachtwater, dat met een heel dun ijsvliesje bedekt was. Hier en daar brandde een rood of blauwachtig lichtje, dat in de gracht weerspiegelde. De meeste „pandjes" waren geslo ten en de m&ste vrouwtjes van vermaak waren thuis. Maar er waren er ook die eenzaam wa ren af om welke andere duistere reden dan ook, hun beroep zelfs op Kerstmis uit oefenden. Mijn auto stond, bedekt met een dikke laag sneeuw, vlak voor zo'n perceeltje. Het nog jonge vrouwtje knikte mij vriendelijk toe. Zij schudde ge amuseerd haar hoofd, toen ik mijn wagen onder de sneeuw te voorschijn haalde. Opeens werd mijn aandacht getrokken door een wat kleine, schriele, man, die naar de wa terkant rende. Ik zag dat hij zich bukte en iets opraapte. Hij schreeuwde Ik neem het niet. Dat daar is heiligschennis. Da's profaan... s Onmiddellijk hierop kletterde de ruit, waar de vrouw achter zat, in elkaar. Een regen van scherven spatte uiteen. Ik rende naar de man die met een verbeten gezicht naar de geschrokken vrouw keek. De ogen van de man vernauwden zich en hij wees naar haar. Kijk, zei hij, m een kerststal aan haar voeten... Da's heiligschennis... Ik pakte de man en duwde hem voor mij uit Hij gaf mij kalm en rustig op wie hij was Hij legitimeerde zich correct en zei dat hij de schade wel zou vergoeden. Ik zond hem toén weg met de mededeling dat ik hem indien noodzakelijk wel zou oproepen. Ik liep toen het kamertje van de vrouw binnen, waar ik. haar snikkend op de rand van het bed trof. Mooie stunt flikt die kerel mij daar, is het niet? Haar stem klonk schel. Ik knikte. Ik zag hoe ze heel zorgvuldig, kleine stenen pop petjes in velletjes vloeipapier wikkelde. Ik keek naar het vernielde raam en bekeek de oorzaak van de hele geschie denis. Op de grond lag een klein Kerststalletje, waarvan het rieten dakje vernield was. De daarbij behorende figuur tjes, lagen onder glassplinters op de vloer verspreid. Kijk zei ze, terwijl ze een paar kleine glassplintertjes van een beeldje blies. Kijk, hij is zijn kroontje kwijt. Ze wees naar het hoofdje van een der Driekoningen. Maar hoe kun je nu zoiets doen? vroeg ik haar terwijl ik het vernielde stalletje in mijn handen nam. Ze pakte een papieren zak doekje van haar toilettafel en legde het opengevouwen op haar schoot. Ze zweeg en zach tjes streelde ze met haar vin gers over het stenen figuurtje dat zij nu in haar hand hield. Het was alsof ze het koesterde met de warmte van haar hand. Het was het beeldje van „het kindeke". Hij is gelukkig nog heel zuchtte ze. Haar stem klonk verdrietig. Maar begrijp je dan niet dat zoiets niet gaat? Ik legde haar uit dat het publiek dit niet kon accepteren. Werken op kerstmis? Nou ja, maar een kerststal in de vensterbank... Misschien had die man wel gelijk; zei ze terwijl ze voor zichtig liet kindeke in haar lak- tas legde. Ze keek mij aan en ik zag haar ogen even opflikke ren. Maar werd hij dan alleen voor die anderen daarbuiten geboren? Ze wees naar bui ten door de vernielde ruit. Ik schudde mijn hoofd en zei f— Nee ook voor jou. Ik overhandigde haar de ge havende stal. Kom je mor gen aangifte terzake deze ver nieling bij me doen? vroeg ik zakelijk. Ze knipte haar handtas dicht. Aangifte? Tegen die kerel? Ach kom.... het is toch immers Kerstmis? J^OTDAT Miep Diek man onlangs de staatsprijs voor kinder en jeugdliteratuur ont ving, was zij voor de meeste Nederlanders niet meer dan een naam die op een groeiend aan tal kinderboeken staat. Zeker, voor vele duizen den kinderen van acht tot tachtig jaar was die naam een bron van adembenemende en ont roerende vertellingen, maar slechts een be perkte groep kon die naam de gestalte geven van een vrouw, die al jaren op een flat aan de Scheveningse zee achter haar schrijfmachine gaat zitten om uit brok stukken van de werke lijkheid die zijzelf of die anderen hadden beleefd een verhaal te vertellen dat in drukletters ge goten duizenden ont spanning en niet zelden ook inspanning bracht. STAATSPRIJS Na het toekennen van die staatsprijs weet Nederland wie Miep Diekman is: men heeft overal kunnen lezen dat zij de dochter van een beroepsofficier is, die op ne genjarige leeftijd met haar familie naar West-Indië ging en die na het gymna sium in Hoorn journaliste werd totdat een uitgever te gen haar zei: „Waarom ga je geen jeugdboeken schrij ven." Haar eerste boek Voltooid Verleden Tijd zal wel niet meer herdrukt worden, want Miep Diekman vindt dat dit boek en vele boe ken die daarop volgden 1 te veel het kenmerk van be- ginwerk draagt. 1956: KEERPUNT Als ik op een stormachtige maandagmorgen bij haar ben, vertelt ze dat ze zo om streeks 1956 een keerpunt in haar schrijfstersloopbaan beleefde. Wie haar boeken op een rijtje zet, kan dat keerpunt zelf ontdekken: tot 1956 zijn haar boeken nog wat aan de lieve kant. Daarna gaat ze haar jonge lezerspubliek duidelijk eisen, soms heel zware eisen stellen: „Voor mij", zo zegt ze, „is een jonge lezer een volwassen lezer zonder vooroordelen." Ook in haar eerste boeken heeft ze dit respect voor haar lezerskring gehad,, want ze is nooit gaan fanta seren over een jolig meiske: ze heeft altijd de werkelijk heid als basis van haar werk genomen. LEVEN VAN ALLEDAG Ze koos die werkelijkheid uit het leven van alledag en daardoor zijn haar boeken signalementen in de tijd ge worden: zij schreef over emigratie en de problemen voor jonge mensen tijdens die onderneming toen in Ne derland duizenden gezinnen naar het buitenland trokken. Niet zelden ging zij dan een werkelijk gebeurde ge schiedenis tot in de kleinste kleinigheden na, voordat zij begon te schrijven. EIGEN JEUGD In haar boeken vertelt ze zonder zichzelf in het ver haal te betrekken ook erg veel over haar eigen leven en omdat ze vijf jaar van haar jeugd in West-Indië doorbracht, wordt in veel van haar boeken verhaald over dat wonderlijke leven op de Antillen, waar een klein meisje haar eigen we reld ontdekte, dwars tegen de vooroordelen van de vol wassenen in. In die boeken kruipt ze weer in de huid van het kleine meisje en daardoor herkennen haar lezertjes de figuren in haar boeken als werkelijke we zens van vlees en bloed. ZESENDERTIGSTE Miep Diekman heeft zo'n 35 boeken geschreven en het 36ste zit thans in haar schrijfmachine. Ze wil haar boeken vooral niet „opvoed kundig" noemen: „Ik pro beer de kinderen en jonge mensen in mijn verhalen uit te leggen welke mogelijkhe den er in het leven zijn. Ze moeten dan zelf maar kie zen. Daarom hebben mijn boe ken ook geen happy ending, want jonge mensen ontdek ken doorgaans al erg vlug in het leven dat de werkelijk heid weinig ruimte laat voor een geromantiseerde goede afloop." Kinderboeken zijn de laatste jaren prijzig geworden, daarom alleen al is het van belang met grote zorg goede kinderlectuur uit te zoeken. Van de andere kant is het altijd noodzakelijk goed te overwegen wat u de kinderen in handen stopt. Het allerbeste is voor kinderen nog niet goed genoeg, wordt wel eens gezegd. Als het om kin derlectuur gaat is deze stelling voor een groot deel waar. OP de planken kinderlectuur in de boekhandel is een bonte rij van avonturenverhalen, sprookjes, strips, kijk-, lees- en vertelboeken te zien. Er staan dure boeken tussen en goedkope, boeken over heel moderne onder werpen als ruimtevaart en science fiction, maar er staan ook de oude vertrouwde bestsellers als Dick Trom, Arendsoog, Pietje Bell, Suske en Wiske. Welk boek uit die bonte rij is het allerbest geschikt voor uw kind, voor uw jarig neefje of nichtje? Hoe lcomt men nu op het juiste moment aan het juiste boek voor het juiste kind? Deze vraag hebben wij ook voorge legd aan de heer P. Brinkman van Uitgeverij Ploegsma te Amsterdam, een uitgeverij die op het gebied van kinderboe ken heel wat presteert: „Wij drukken op de rug van ieder boek een leeftijdscatego rie af waarop het boek is af gestemd. Dit is uiteraard maar een eerste, ruw hulpmiddel. Daarnaast zullen de ouders zelf moeten gaan neuzen en snuffe len. Belangrijkste richtlijn daarbij is dat men de kinderen als vol waardig benadert. Een boek mag wel kinderlijk zijn. maar niet kinderachtig. Als ouders in staat zijn mee te leven met de kinderlectuur, dan is de keuze van een goed boek al niet zo heel moeilijk meer. Daarnaast kunnen zij al een voorselectie maken door de boekengids voor de jeugdlec tuur die jaarlijks uitgegeven wordt door het Bureau Boek en Jeugd van de Centrale Vereni ging voor Openbare Bibliothe ken na te slaan. In deze boe kengids en de supplementen die daarop verschijnen deze zijn normaal in de boekhandel te koop wordt de gehele nieuwe oogst verzameld en kort en objectief besproken. In deze besprekingen staan ook de leeftijden waarop het boek is afgestemd. Zo'n gids is natuurlijk niet meer dan een eerste oriëntatie. Men zal het toch zelf* nog even moeten doorkijken voor men het koopt en zien of de schrijfstijl voor het kind niet te moeilijk of te gemakkelijk-is". Maar een goed kinderboek uitzoeken is erg moeilijk. Ieder een die regelmatig vertelt of voorleest zal wel eens ervaren hebben dat na een paar pagi na's voorlezen blijkt dat het verhaal wat betreft woordkeuze en structuur te moeilijk is en door de kinderen helemaal niet wordt begrepen. In feite zou de boekverkoper dermate goede informaties moeten verstrek ken, dat dit niet kan gebeuren. Maar die tijd is voorbij, zo werd ons duidelijk op de on langs gehouden Boekenbeurs te An*terdam, waar boekverko per H. de Vries uit Haarlem ons vertelde: „De boekhandel moet even efficiënt te werk gaan als de supermarkt. Met een minimum aan personeel moeten we zo veel mogelijk zien te verkopen. Er is gewoon geen tijd meer voor een goed advies, wat ook nog met zich mee zou brengen, dat we alle boeken eerst zelf zouden moeten inkijken. Begrijpelijk van de zijde van de boekverkoper. Minder be grijpelijk als men hoort, dat veel boekverkopers een uiter mate voorzichtig inkoopbeleid voeren. De oude bestsellers van vroeger die ook al tien jaar geleden werden verslonden vindt men op de planken altijd nog uitgebreid geëtaleerd. Boeken van jongere, moderne auteurs bij voorbeeld van Miep Diekmann, Harriet Lau- rey, Hans Andreus, Frank Her zen, Henk van Kerkwijk en Mies Bouhuys, om maar eens enkele auteurs te noemen vindt men maar met mondjes maat vertegenwoordigd. Daar door krijgen de ouders al een te beperkt overzicht van wat er op de markt te koop is. Deskundigen op het gebied van kinderlectuur zijn over het algemeen teleurgesteld over de rol die het boek speelt in het kinderleven. Men is van me ning dat relatief veel meer geld wordt uitgegeven aan alle mo gelijke stukken speelgoed en dat het kinderboek in feite maar een sluitpost op de begro ting is. Terwijl, zo stellen zij, een goed kinderboek toch een goede investering is voor het hele le ven. Boekverkopers zijn over het algemeen huiverig voor al te dure kinderboeken, want de ze worden niet snel genoeg verkocht De relatief goedkope strips zijn meestal uitstekende bestsellers. Ook in kinderlectuur is een bepaalde mode, evenals in de lectuur voor ouderen. Zo is er op dit moment een duidelijke tendens naar romantiek. Oude verhaaltjes en versjes worden weer opgepoetst gepresenteerd T^R leefde eens lang gele- •*-i den, in Steenland een man, die de Woordbouwer werd genoemd. Hij woonde in een klein stenen huisje aan de uiterste grens van Betonstad, in een tijd die wij nu allemaal kennen als De Grote Herinnering. Vóór deze tijd werd iemand met zijn gaven een Dichter genoemd. Maar die naam was verboden en in on bruik geraakt na de Laatste Omwenteling, de bloedige strijd tussen bewoners van de Oude Streek en de Steenlanders die uit het Onbekende Zuiden kwa men. Een enorm gevecht waarin de Steenlanders De twee fragmenten uit recent verschenen kinderboeken die wij hierby publiceren, teke nen weliswaar een totaal ver schillende sfeer, maar beide zijn duidelijke representanten van de moderne kinderlectuur. Frank Herzen met Harriet Laurey dit jaar bekroond voor het beste kinderboek schrijft bijna literaire kindertaal waar bij sterk wordt geappelleerd aan de poëtische fantasie van de kinderen. Leonie Kooiker heeft een meer traditioneel jon gensboek geschreven, met veel humor en veel avonturen. Bei de auteurs hebben echter een belangrijke bijdrage geleverd aan de eigentijdse jeugdlectuur. en vaak geïllusteerd met de oude originele prentjes. Voorts zijn er boeken over ruimtevaart (Henk van Kerk wijk, Een ruimteschip bij Weesp, Ploegsma Amsterdam) en science fiction, die grote be langstelling hebben. Wat avon turenverhalen betreft, lijkt het alsof de cowboys en indianen wat uit de gratie zijn. De avon turen spelen zich nu meer af in onbekende gebieden en land streken, ze zijn ook reëler van opzet en strekking. Daarnaast krijgt ook het poëtische karakter en de sym boliek meer kans, getuige het bekroonde boek van Frank Herzen, De Zoon van de Woordbouwer (Sijthoff, Lei den). De dieren blijven ui teraard in de verhalen voor de kleintjes een grote rol spelen. Kinderboeken zijn er te klist en te keur. De nieuwste boe kengids van Bureau Boek en Jeugd brengt in het supplement over 1970 alleen al 40 pagina's titels met korte omschrijvingen. En als u toch al deze gids in handen heeft, dan moet u tege lijk letten op de boeken die niet direct tot de verhalende lectuur gerekend kunnen wor den: er zijn tegenwoordig heel fijne boekjes over levende na tuur, over luchtvaart, geschie denis, handenarbeid enz. Voor de groteren zijn er heel goede werken over natuurweten schappen en techniek, over het algemeen uiterst leesbaar, goed geillustreerd en leerzaam. tenslotte de overwinning hadden behaald. De Oude Strekers wer den, voor zover zij niet om kwamen in het gevecht, verjaagd en verstrooid naar alle windstreken. Er leefden er natuurlijk nog wel, vooral bij de Groene Zoom, misschien een paar in de Verloren Cementvel- den en nog enkele in de Grindheuvels aan de over zijde van de Staalrivier maar zij waren zo klein in aantal en zo angstig en schuw geworden dat je er nooit een zag. Zij leverden voor de Steenlanders dan ook geen enkel gevaar meer op. Als de Steenlanders hun kinderen vertelden over dat grote gevecht zeiden zij er nooit bij dat zij het waren geweest die de strijd waren begonnen. Want de Steenlanders waren het geweest, die plotseling, zon der voorafgaande waarschu wing de Oude Streek waren binnengevallen. En dat alleen maar omdat zij niet konden hebben dat er mensen waren die het niet eens waren met hun manier van leven. Uitslui tend om die reden had de Gro te Leider van de Steenlanders, Haneid, alle strijdbare mannen om zich heen verzameld en wa ren zij schreeuwend en tierend opgetrokken tegen de bewo ners van de Oude Streek. Na de overwinning die mak kelijk behaald kon worden om dat de bewoners van de Oude Streek in hun slaap werden verrast, hadden de Steenlan ders hen verdreven en alles verwoest wat er nog aan de verslagenen herinnerde: bloe men, planten, bomen, huizen en nog veel meer. De Oude Streek bleef verlaten en doods achted. Net of er nooit iets had geleefd. De Steenlanders richtten een monument op om iedereen te herinneren aan de geweldige overwinning die ze hadden be haald op de Oude Strekers. Zij hadden wetten die aan de be woners vertelden hoe zij moesten leven. Ze stelden Or- deners aan die nauwlettend moesten toezien op de naleving van die wetten. Zij bouwden gelijke huizen voor iedereen en allen kregen hetzelfde voedsel te eten, dat werd klaargemaakt in de Openbare voedselhuizen. Alle kinderen van de Steen landers gingen op dezelfde school waar hen werd verteld hoe zij moesten lachen en hui len, hoe zij hun schoenen vast moesten maken met dezelfde soort knoop en hoe zij op bevel hun ogen opert en dicht moes ten doen. En in Steenland gin gen 's avonds alle lichten op dezelfde tijd uit. (Uit: De zoon van de Woord bouwer, door Frank Herzen, uitg. Sythoff - Leiden). Boeken zijn duurder ge worden maar het blijft zin vol er geld voor uit te ge ven. Maar koopt u er dan wel iets goeds voor. BOBBÏE hield ervan een toverdrank te maken, waardoor hij iemand in een muis of een kikker kon veranderen. Hij gebruikte daarvoor altijd de beker op zijn wastafel. Daar deed hij tandpasta in en een beetje inkt en blaadjes van een vreemd plantje, dat hij er gens had gevondèn. Dat moest dan allemaal samen drie dagen op de verwar ming blijven staan en ten slotte deed hij er nog wat thee bij. Als het klaar was, zag het er griezelig uit. Niemand zou het ooit dur ven opdrinken, zodat er ge lukkig ook nooit iemand in een muis of een kikker ver anderd is. Soms maakte hij ook een toverdrank voor zichzelf om de taal van de dieren te leren verstaan. Dan gebmikte hij geen inkt, maar dropjes en cho coladehagelslag en vrese lijk veel basterdsuiker. Het mengsel moest bij volle maan geroerd worden met een kippeveer. Bobbie stond dan midden in de nacht op om het goed te laten lukken, maar hij kon het niet allemaal naar bin nen krijgen; de toverkracht werkte dus maar half. De dierentaal verstond hij re delijk, want als een dier iets tegen hem zei, kon hij over het algemeen tamelijk goed begrijpen wat het be doelde. Maar zelf sprak hij geen woord honds of kats; zelfs geen kips, en dat had hij juist zo graag gewild. Met toverdranken is het zo: in de eerste plaats moet je erin geloven, in de tweede plaats moet je alles heel precies klaarmaken: je mag bijvoor beeld niet omkijken als je bezig bent; in de derde plaats moet je geluk hebben. Soms ver wacht je er niets van. Je knoeit maar wat raak en opeens heb je geluk: het wordt iets bijzon ders. Dat is ook een keer ge beurd. Je zult het wel horen maar eerst moet je natuurlijk weten, wie Bobbie eigenlijk is en waar hij woont en zo meer. Bobbie woont aan de rivier, de grote rivier, waardoor al het water van de Rijn en de Maas naar Rotterdam stroomt. Bijna alle schepen die van Rotterdam het binnenland in varen, ko men langs zijn huis en hij moet iedere dag met een pont naar school. Natuurlijk spelen Bob bie en' zijn broertjes altijd aan de waterkant. Ze weten steeds wanneer het eb en vloed is, maar hoe laat het is weten ze meestal niet. Voor jongens die bij de rivier geboren zijn is het erg moeilijk op tijd thuis te ko men, want ze hebben dat zwer- versachtige. Je kunt er niets aan doén als je dat hebt; het komt van de meeuwen op de wind en de schépen op de gol ven. Bobbies oudere broer heet Albert; die is erg goed in vlot ten timmeren, dat deed hij al toen hij vier jaar was. De jong ste broer heet Huib; die kan als het nodig is ontzettend hard schreeuwen. Ze hebben ook nog een zusje, een dikkertje met witte haartjes Annelietje. Maar dat is een klein kind, daar heb je niets aan. Het huis waar ze wonen is hoog en oud en ruim, met don kere doorkruipkasten en een schommel in de huiskamer: een lekker huis. Maar de tuin lijkt nergens naar. Die is alleen maar fijn als het gestormd heeft of als er een springvloed is. Want dan klotst de rivier tegen het huis aan en de hele tuin loopt onder. Iedereen moet helpen om de kippen en de ko nijnen in veiligheid te brengen. Als die allemaal in de keuken en in de kamers zijn onderge bracht, zijn de jongens toch al nat en dan blijven ze net zo lang buiten tot het water zakt en de tuin weer boven komt: een blubberboel met riet en drijfhout en oude emmers die de rivier er gebracht heeft. De jongens worden dan af ge boend, ze komen in hun pyja ma's eten en van hun kleren moet eerst de modder worden afgespoeld, voordat ze in de was kunnen. Op een avond na zo'n water feest vroeg moeder: „Albert, wat had je in je zak?" „Ik had helemaal niets in mijn zak". „Jawel, je had een doosje lu cifers, een handvol spijkers, schroeven en houtjes^ een rol letje pepermunt en een fiets- lampje, maar dat bedoel ik niet. In je andere zak zit een klont, iets keihards, dat vastzit. Wat kan dat zijn?" „Ik had niks hards". „Je had modeline", zei Huib. „O ja, ik had modeline van Bobbie, maar het was niet hard". „Hoe kwam je eraan, Bob bie „Nou gewoon". „Het is geen gewone mode line, dat heb ik zo vaak uit jul lie zakken gehaald, dit is iets anders. Het is hard". „Het jwas niet hard". „Wat was het dan, hoe kwam je eraan?" „Ik heb het van klei ge maakt, met zeep en zo". Het was weer zo'n wonder- brouwsel van Bobbie. Met klei en zeep. Het zal er met zeep ook wel weer uitgaan, dacht moe der. Maar toen de kinderen naar bed waren, zat de klont nog net zo vast als eerst. Toen spoelde moeder er kokend wa ter overheen en daarna pro beerde ze, of het oploste in ben zine of in aceton, maar het bleef zoals het was en moeder werd duvels. Ze knipte de hele zak eruit en gooide hem weg. Later heeft ze de broek ook weggegooid, omdat de nieuwe zak niet wou lukken. De jongens lagen rustig të slapen. Zo leek het tenminste. Maar heel zachtjes slipte Albert over.de gang naar Bobbies ka mer. En zachtjes fluisterden ze samen. „Wat gek hé, van die mode line?" „Ja, ik had het al een hele tijd en het werd nooit hard". „Heb je nog meer?" „Ik had een octopus gemaakt. Hij is in mijn secretaire". „Laat eens kijken". „Hier hij is maar een klein beetje hard. Je kunt hem bui gen, maar geen balletje ervan maken". „Geef eens hier. Hij is taai, jo, 't lijkt wel rubber". „Maak hem eens nat". „Niet doen. De kraan horen ze beneden". Hier, mijn beker". „Het sist een beetje. Ja het wordt hard. Van water wordt het hard, zie je wel? Net ijzer is het nou. Het veert een beet je. Kijken, of het breken wil." „Nee niet breken". „Stil nou". „Geef hier. Hij is van mij". „Weet je nog wat er allemaal in zit? Je moet nog meer ma ken". „Ik weet het niet precies meer. Ik had er ook een beetje van vaders fotoboel in gedaan. Als ik nog meer neem, merkt hij het". „Dan vraag je een beetje". „Dat durf ik niet. Doe jij het maar". „Maar je mag niet zeggen dat ik eerst wat gepakt heb". „Goed, maar dan moet ik minstens de helft van de mode line". „Nee, niet de helft. Het is het meeste van mij, want ik heb het uitgevonden." „Je weet niet eens meer hoe je het maken moet". „Wel waar. Au, gemenerd!" Toen gingen ze vechten en natuurlijk kon je dat beneden goed horen. „Gaan jullie eens gauw 'naar je eigen bed! En stil zijn!" Daar slofte Albert weer terug over het zeil, maar Bobbie kon niet slapen. Hij moest er maar aan denken, dat deze keer zijn tovermiddel gelukt was, maar toc^h op een andere manier dan hij gedacht had. Want Bobbie had een verdwijnpasta willen maken en als hij er zich nou mee had ingesmeerd en als hij dan later van moeder in het bad had moeten gaan, dan zou de pasta om hem heen hard ge worden zijn, net zo hard als het kleine octopusje. Dan had Bob bie er nooit meer uitgekund. Dat leek hem nog vreselijker dan echt verdwijnen en niet meer terug kunnen komen. Daar was hij eerst bang voor geweest. Hij moest natuurlijk blij zijn dat hij de pasta niet gebruikt had. Maar omdat hij zo helemaal alleen op zijn ka mertje lag en fiet bijna nacht was en donker, daarom dacht hij er de hele tijd aan hoe het geweest zou zijn als hij het wel gedaan had. Toveren lijkt zo fijn, maar het is griezelig. (Uit: Het malle ding van bobbistiek, door Leonie Kooiker, Uitg. Ploegsma - Amsterdam) (Advertentie) nu niet alleen ia beugelflessen maat ook in pijpjes (nog niet in alle filialen verkrijgbaar). Beugelfles 58

Allerhande | 1970 | | pagina 13