Stille nacht en een verre gamelan JOHAN FABRICIUS Allerhande kerstmis 1959 Aller A Handle ALBERT HEIJN N.V. L. lOFLEVERAiNCOm reden we langs het Molenvliet en het Glodokpleln naar de Factor#, waar 'n dertig man gereed stond om zich by een reeds vooruitgegane patrouille te voegen Gezamenlijk beklommen we een open truck. McDouglas, een grote sterke kerel, torende boven de cabine van da chauffeur uit en keek scherp speurend In het rond. Deze nachtelijke ritten door de Benedenstad waren steeds vol span ning en onbekende dreiging. Alom heersten duisternis en stilte; da huizen, bleek schemerend in het maanlicht, leken verlaten. In waarheid wisten wij ons uit verborgen hoeker begluurd. Achter elk muurtje kon met bonzend hart een pemoeda 4) staan te wachten, die een zelf vervaardigde handgranaat naar ons slingerde en zich dan uit de voeten maakte. De ronde openingen in Chinese huizen en poorten leverden ideale schietgaten voor een scherpschutter op. Een andere route volgend dan de voorafgegane patrouille, reden wij aanvankelijk in de richting Pasar Ikan. De koplampen wierpen breed waaierend hun schijnsel uit, levende, geheimzinnig bewegende schaduwen oproepend uit de nacht. Al spoedig stuitten wg op de eerste barricade elke nacht werden er weer nieuwe opgeworpen. Ze beston den uit geroofde meubelen en wat er verder in de haast bijeengesleept kon worden: lege petroleumvaten, teertonnen, planken; gewooniyk braken de zware legertrucks er zonder moeite doorheen. McDouglas belandde met een machtige sprong op de begane grond. Zijn mannen volgden hem, zwermden naar links en rechts uit, de bajonet op het geweer en er voor zorgend buiten het licht van de autolampen ts blgven; slechts McDouglas zelf vertoonde zich openlgk en onbevreesd, de revolver in de vuist. Hij was een echte dare devil en had zich onder de Indonesiërs reeds een bijnaam verworvenInggris setènga pedang, de Engelsman met het halve zwaard. Dit naar aanleiding van een kort maar krachtig handgemeen met een Japanner, die, door een van haat vervulde volksmenigte in het nauw gedreven, niet vermoedde dat er hulp was komen opdagen in de vorm van een Schotse patrouille. Uit louter zenuwachtigheid viel hij zyn redders aan en wist hun leider McDouglas een jaap over de rechterarm te geven. De Schotse reus ontworstelde hem met de nog intacte linkerhand zijn samoerai-zwaard en sloeg het in stukken op het muurtje waarachter de kerel nog juist op tijd wegdook. De slag had zijn doel gemist, maar de legende was geboren. Uit het hospitaal teruggekeerd, de rechterarm nog in een doek, vertoonde McDouglas zich den volke met zijn trofee, die hem blijkbaar dierbaar was geworden: het afgebroken lemmet plus gevest bungelde hem aan een koord om de schouder. Dit moest wel op de oosterse verbeelding werken; de rampokkers zowel als pemoeda's had den sindsdien een heilig ontzag voor hem. Bij de barricades was zelden iemand te zien. De jonge nationall»* ten, verre van ze tot de prijs van hun leven te verdedigen, zoals zij plechtig plachten aan te kondigen, verkozen op het laatste ogenblik de vlucht. Daarbij kwamen hun zwarte kledij en een met roet besmeerd gezicht hun goed van pas. Een enkele maal werden een paar opgescho ten branies bibberend uit hun schuilhoek gehaald en meegenomen naar het gebouw van de Factorij, om daar verhoord en voor de rest van dt nacht te worden vastgehouden. Daarna liet men ze maar weer vrjj, en de jongens voelden zich martelaar en held. McDouglas had een hartgrondige minachting voor een vijand, dl« zich zo ongaarne openlijk vertoonde: in Birma was hg dat anders go- wend geweest, zei hij. Eerlijkheidshalve moest hy echter toegeven, dat de Japanners in Birma wel heel wat beter bewapend waren dan de pemoeda's van Batavia, die, met uitzondering van een enkel gekaapt geweer, op z'n best een samoerai-zwaard rgk waren. Viel de Schotten daarvan een in handen, dan eigenden ze zich dit veelbegeerde souvenir zonder meer toe. Ook krissen vonden nog aftrek. De andere op de pemoeda's buitgemaakte wapens: speren, klewangs, parangs, het heft omwikkeld met een wit lapje (symbool van de .prang sabil", de Heilige Oorlog), groeiden daar op de Factory tot een arsenaal aan, waarmee niemand meer raad wist. Tweemaal werden wij door een Schotse schildwacht aangeroepen die zich allesbehalve behaaglijk voelde op zijn eenzame post by het pakhuis, dat hy tegen plunderaars bewaken moest. McDouglas riep hem het wachtwoord van die nacht toe, en de soldaat liet zijn in de aanslag gebracht geweer zakken. Hij had niets verdachts gezien of gehoord, meldde hij, en wij reden verder, tot bedroefdheid van de arme jongen, die zich gedurende enkele ogenblikken veilig had geweten. Toen enkele maanden tevoren Japan de wapens strekte, had hg stellig van een heel andere Kerstmis gedroomd dan thans zijn deel was go- worden, in dit Batavia, waarvan in Aberdeen, of waar hy thuis mocht zgn, niemand ooit zelfs maar vernomen had. Onder gewone omstandigheden zouden zyn makkers hem bfl het wegrijden nog met een vrolijk spottend woord „getroost" hebben, mau deze keer zwegen zij, allen onder de indruk van de ernst van het gebeurde. Een schildwacht spoorloos verdwenenhet was iets, dat ieder van hen overkomen kon. Lees verder op pagina onderaan 1) Plunderaars, die ook voor «en moord raak niet terugschrikken. Nieuwsgierige toeschouwers, 8) EJen Larlks&dhtlge boom. 4) Jonge Indonesische vrijheidsstrijd». ERSTMIS IN DE TROPEN is tóch al zo een onwerkelijke gebeurtenis, maar als :k aan de vijfentwintigste december 1945 in Ba tavia terugdenkDe vrouwenkampen waren nog overvol; in hun eigen belang werd de vrouwen ontraden om naar hun vroegere, leegstaande woningen terug te keren, waar zij aan het gevaar van nach telijke overvallen zouden blootstaan door benden rampokkers 1), die onder de leuze „Vrijheid voor Indonesië" zelfs de straten in de onmiddellijke omgeving van het Koningsplein onveilig maakten. Zo moesten, maanden na de met vreugdetranen begroete „bevrijding deze Nederlandse vrouwen nog steeds met hun veertigen, vijftigen of nog meer bijeen blijven hokken in de kleifle, vervallen huizen van kamp Tjideng, kamp Makassar, kamp Kramat, waar de muskieten in dichte wolken rondzwermden en onfrisse geuren het ontbreken van een werkende sanitaire inrichting verrieden. In het kamp Tjideng, waar ik die middag zijn moest, haalden Tommies in een paar leger-trucks de kinderen op, die in de nabije kazerne Father Christmas in levenden lijve zouden ontmoeten. Ik kwam •en goede oude vriendin afhalen voor een kerst-dineetje in het Hotel des Indes, maar vond haar te bed. Zij was de ontberingen en de zenuwslopende spanningen van drie jaar kampleven nog niet te boven •n voelde zich vaak onwel. „Het is niets, hoor," stelde ze me haastig gerust, „Ik ben alleen te misselijk om goed gezelschap voor je te zijn, en ik wil je avondje niet bederven. Vraag iemand anders!" En voor ik haar had kunnen verzekeren dat mij daartoe elke lust ontbrak, nog afgezien van het feit dat ik heus niet zou weten wie ik in haar plaats moest inviteren, zei ze: „Vraag Loes!" „Loes? Wie is Loes?" „Je kent Loes toch wel? Die hier ook in huis woont?" „Maar dat is nog 'n kind!" „Nou, 'n kind ze is achttien!" „Goed, maar ik ben „Natuurlijk ben je te oud voor haar, al3 je d&t bedoelt." (Dat bedoelde ik inderdaad, maar Thera zo heette mgn vriendin behoefde het niet nog eens zo nadrukkelijk vast te stellen.) „Je zou er een goed werk mee doen," ging ze geestdriftig door. „Zo'n meisje vindt dat dol. En kassian, ze is het kamp nog haast niet uit geweest. Ze heeft haa.r moeder hier verloren, dat weet je wel, en haar vader zit nog op de Philippijnen op transport te wachten Loes!" riep ze meteen al. Ietwat verdacht snel verscheen Loes in de open deur van de garage waarin Thera lag en die zg als „woning" met nog enkele vrouwen deelde. „Kom eens hier, Loes. Je kent meneer wel. Ik zou vanavond met hem zijn gaan eten in het Hotel des Indes, maar nu kan ik niet. Daardoor is hij natuurlijk vréselijk teleurgesteld en jy moet hem troosten. Wil je dat?" Loes, half vrouw, half kind nog, probeerde dapper op het spelletje tn te gaan. Vraag liever of meneer het wil! Ik geloof dat hij bleek van de scbnk ziet!" „Als hij bleek ziet, dan kan het alleen maar angst zyn, dat jy neen *ult zeggen!" „Zo is het," zei ik. Loes haalde de schouders op, verlégen nu, nadat zij even een •taaltje van haar strijdvaardig heid ten beste had gegeven. Thera nam de zaak verder in handen. „Vlug. Trek mijn japon aan." Dit zou een grote verbetering zyn. Groot en slank en wat uit haar krachten gegroeid, droeg Loes een bijna belachelijk korte jurk, die vermoedelgk haar gan se garderobe uitmaakte. Nadat zij zich had omgekleed (in het roze, met bijpassende hoed •n schoentjes), was zij ineens een jonge vrouw geworden; heel wat zelfbewuster dan tevoren trad ze mij tegemoet. Ik bracht haar het van mij verwachte compliment. Thera knikte tevreden, en met haar zegen vertrokken wg. De radio was kerstliederen begonnen uit te zenden; overal zaten groepen vrouwen te luisteren. Diep aangegrepen; velen stroomden de tranen over de wangen. Na drie jaren voor het eerst weer de klanken van het Stille Nacht, Heilige Nacht. Hier en daar was een poging tot een versierde kerstboom ondernomen; bij gebrek aan een den, had het eerste het beste boompje dienst moeten doen. Welk een oneindige weemoed hing er om deze tropische „kerstviering". De gedachten van elk dezer vrouwen ging naar haar man uit, die nog ver weg zat of die zij nooit meer zou terugzien. Naar haar man. Naar haar ,-oon, die uit Thailand had geschreven of die bij het bouwen van de beruchte Japanse strategische spoorweg in Birma was omgekomen. Maar tot Loes drong al dit tragische en zielige om ons heen niet door. Zij ging lichtvoetig aan mijn zijde. „Heerlijk!" zei ze, nadat we in mijn buiten wachtende auto waren gestapt en de avondwind ons koel on. de slapen woei. „Heerlijk, in zo'n auto!" Zij streek met de handen langs het asblonde haar, zojuist met veel zorg opgemaakt. Voor haar plezier reed ik nog om het hele Koningsplein heen en ▼•rder langs Parapatan en Goenoeng Sari. Tot we, via de Prinsenlaan •n het Molenvliet, het Hotel des Indes bereikten. Het stond onder bewaking van een Schots regiment, de Seaforth Highlanders, die hun hoofdkwartier in het gebouw van de Factory, in de Benedenstad, hadden (ik kwam daar vaak, om te vernemen of de nacht in het oude en duistere deel van Batavia zonder al te veel stoornis verlopen was). Het gewone groepje nontonners 2) stond, of zat gehurkt, naar de schildwacht te kijken, die voor de inrijpoort van het hotel heen en weer liep. Het rechtsomkeert met het korte, nijdige stampen van de voet wekte steeds weer hilariteit en commentaar bij de Indonesiërs, die, als Mohamme danen, ook maar niet begrepen hoe de Tommies toch zo teder voor ee'n onrein dier als een hond konden voelen. Winston, een kleine mops, volgestopt met lekkere beetjes, was de mascotte van het regiment en ging natuurlijk ook mee op wacht. In de voorgalerij van het hotel, waar wij eerst nog een aperitief namen bij het stemmingsvolle licht van een als kerstboom vermomde tjemara 3), trokken wij de aandacht van een drietal Schotse luitenants, die mijn begeleidster zonder twgfel wat te jeugdig voor mij vonden: er werd lachend van haar naar mij gekeken. De arme kerels hadden vermoedelijk dienst op Kerstmis, of waren er niet in geslaagd uit Angelsaksische timiditeit, misschien ook gehinderd door de taai-barrière damesgezelschap voor deze avond te vinden. Ik kon dat ook niet helpen en trachtte mij niet aan hen te storen. Loes werd eerst verlegen onder deze drievoudige belangstelling uit de hoek, tot zij langzamerhand begon te begrijpen dat zij niet spottend, maar bewonderend werd gade geslagen. Deze ontdekking, plus twee haastig achter elkaar gedronken glazen sherry (ik koesterde de verdenking dat dit de eerste sherry in haar leven was), sterkte haar nog in haar pas gewonnen zelfvertrouwen. Toen wij opstonden om aan tafel te gaan, zag ik haar een blik in een der grote spiegels werpen. In diezelfde spiegel zag zij mijn glim lach, en ze bekende.me, kinderlijk openhartig weer: „Al die jaren heb ik dat niet kunnen doen! Je groeit op als meisje en je kunt jezelf nooit eens echt zien, zo ten voeten uit." „Kijk gerust nog maar eens," zei ik en wilde haar bij de arm naar de spiegel terugtrekken. „Neen-neen," verweerde zy zich. wat beschaamd lachend. „Ben je niet tevreden over jezelf? Vraag dan die jonge officieren daar in de voorgalerij maar eens hoe je er uitziet." Daar verkoos zij niet op in te gaan. ,,'t Is nog zo vreemd de eerste keer durfde ik helemaal niet naar mezelf te kijken De mandoer, in zijn witte gesteven hotel-uniform met keurig gestrikte gebatikte hoofddoek, leidde ons naar het door my ge reserveerde tafeltje. Er zaten al wat mensen in de eetzaal. Bij het afgeschermde licht van ons sche merlampje vond ik Loes nu wer kelijk knap. Haar donkere ogen glinsterden en zij kreeg de allure van een vrouw die zich aantrek kelijk weet. Ik was trots op haar en zei het ook. Mijn compliment moest haar genoegen doen, maar veel aandacht wijdde ze er toch niet aan: ze was afgeleid, dat merkte ik wel. „O zuchtte ze, om zich heen kijkend. Het was hier wel héél anders dan in het kamp. Met de vingers streek zij even over het glanzendwitte tafelkleed. Zij zat strak rechtop terwijl de hotelboy haar bediende; trachtte zich te houden als was zij nooit anders gewend geweest. Haar ogen dwaalden naar de palmen-in-potten van waar achter zachte kerstmuziek kwam. Nog weer eens zuchtte zij diep. „O Na de hors d'oeuvre begon ztj te vertellen. Er was veel, dat zij kwijt moest. Hoe erg het toch onder de Japanners was geweest. Hoe onvoorstelbaar erg. Zij deed me verhalen, die intussen iedereen wel kent, over de hardvochtigheid en het domme onbegrip van de Japanse overweldiger; over de nood onzer vrouwen, hun ongebroken moed tot het einde toe, hun trotseren van gevaar en ellende. Ineens kreeg Loes er zelf echter genoeg van; nu herinnerde zij zich ook dwaze voorvallen, waarbij de lachtranen haar achteraf nog In de ogen schoten. Zij bezat het talent, stemmen te kunnen nabootsen: stemmen van verongelijkte vróuwen, de scherpe, hese stem van een in het Japans en Maleis tierende kampleider. Daarna vertelde zij over het aflossen van de Japanners door Brits-Indiërs nou, dat waren in ander opzicht ook weer mooie heren! De Jappen hadden de vrouwen wel jeelagen en afgebeuld, maar het hun als man slechts by uitzondering lastig gemaakt ze konden Immers gemakkeiyk donkere vriendinnetjes buiten het kamp krygen. Die lange donkere Brits-Indiërs echter met hun martiale, naar achteren omgekamde baarden hoopten op een avontuurtje met een blanke vrouw, als beloning voor de bevryding die ze hadden gebracht. Onder de Japanners hadden de vrouwen onbekommerd rond gelopen in hun gescheurde, niet meer te herstellen kleren onder de Brits-Indiërs moesten zg zich in acht nemen. Eén zo'n vervaarlijke zwarte kerel onder een kaki-tulbandgevaarte stond voor een open venster te kijken waarachter een vrouw zich gedachteloos uitkleedde. „Ze schrok zich lam, toen ze buiten in het halfduister die gloeiende kolen van ogen zag. Wat wil je van me what do you want? vroeg ze, en hij fluisterde: I want love." Loes gierde het uit. Ik begon mij langzamerhand uitstekend met haar te amuseren. Thera had zich werkelijk een goede vriendin betoond door my, ter vervanging van haar eigen zo hooglijk gewaardeerde gezelschap, dit aan te bieden. Tot wij ineens gestoord werden door een van de jonge Schotse officieren, die, na zijn excuses te hebben aangeboden, mij vroeg of ik even in de voorgalerg wilde komencaptain McDouglas wilde mij dringend een ogenblik spreken. Na Loes op mgn beurt om ver ontschuldiging te hebben gevraagd, volgde ik de jongeman niet al te geestdriftig. McDouglas was ik tot dankbaarheid verplicht: hy had mij laten waarschuwen, telkens als er belangrijk nieuws was in de Benedenstad, en mij verscheidene malen toegestaan, in myn kwaliteit van B.B.C.-correspondent, mee op patrouille te gaan. (In het algemeen hadden de militairen niet veel met de heren journalisten op.) „Je zult me wei verwensen," begroette hij me, „ik hoor dat Je in aardig gezelschap bent. Maar ik heb je nodig." „Op Kerstavond?" „Er is een schildwacht verdwenen." Dit gebeurde van tyd tot tijd. Een eenzame schildwacht ergens in duister Batavia werd beslopen en vermoord. Het was om zyn geweer begonnen, dat zonder mankeren ontbrak wanneer het Ujk, meestal deerlijk toegetakeld, werd teruggevonden. Ik zou de verdwenen schildwacht evenmin meer kunnen redden als een ander, maar McDouglas deed een beroep op my om hem by het speuren naar het lijk tot tolk te dienen. Er waren nog wel anderen te vinden, die Engels èn Maleis spraken, vooral onder de Chinezen in de Benedenstad, maar'hij vertrouwde niet iedereen. De my opgedragen taak was eervol. Het speet mij slechts om Dit zag ook McDouglas wel in, maar hij wist er wat op. „Misschien is je lady friend bereid, zo «lang genoegen te nemen met een van de gentlemen hier." „Jij denkt werkeiyk aan alles," zei ik. Daarop keerde Ik naar Loes terug, die mfl verheugd zag ver schijnen. „Gelukkig, daar Is u weer. Ik was al bang dat „Vertel me eens, Loes, spreek jg Engels?" ,,'n Paar woorden, meer niet. Waarom?" „Omdat degene die ik met jouw permissie dan altyd zal vragen mij zo lang als gastheer bij jou te vervangen, vermoedeiyk geen Nederlands spreekt." Loes zette verwonderde ogen op, maar zy zweeg. Ik vatte dit zwijgen als toestemmen op en wenkte de luitenant van zoëven, die op discrete afstand, doch verre van ongeïnteresseerd, was biyven wachten. „U hebt gehoord wat captain McDouglas zoëven zei?" vroeg ik. „Wilt u de lady zolang gezelschap houden, terwijl ik weg ben?" Daartoe bleek hy inderdaad bereid. Hij stelde zich voor: Mac-dit of Mac-dat, ik weet het niet meer. Loes antwoordde eenvoudig: „I'm Loes." De mandoer, die met fyn oosters aanvoelen de situatie doorgrond had zonder dal ik ze eerst behoefde uit te leggen, vroeg of meneer met de hors d'oeuvre en de schildpadsoep wenste te beginnen, of De luitenant wierp een blik op de kip waarmee een hotelboy juist kwam aandragen, en verklaarde dat hij zich met de young lady maar meteen aan de kip zou wijden. Ik ging heen, een nog wat nerveuze Loes achter latend, die my door een heimelijke blik trachtte te verstaan te geven hoezeer het haar toch speetWerkelijk, 'n lief kind. Ik stapte bij McDouglas in de jeer >;n met een halsbrekend vaartje

Allerhande | 1959 | | pagina 1